Vertrouwen in de rede

Zelfs als de wereld der ideeën de vereiste structuur heeft, en onze geest die structuur kent of weerspiegelt volgt nog niet dat wij onze rede kunnen vertrouwen. Daartoe is zelf­kennis nodig: onze geest moet weten dat de wereld en hijzelf betrouwbaar zijn.

Wij hebben vertrouwen in onze rede — maar waar komt dat vertrouwen vandaan? Het moet ons al van de aanvang af gegeven zijn, dus ons wereldbeeld zal moeten verklaren waarom wij dit vertrouwen van meet af aan bezitten. En weer is de eis dat een soevereine geest zal kunnen zien dat wij dit vertrouwen terecht bezitten — zodra wij inzien dat wij niet kunnen weten of onze rede betrouwbaar is vallen wij in het inmiddels bekende fatale argument.

Mijn geest zal dus een kenbron moeten hebben die absoluut betrouwbaar is, en dat kan alleen als die bron zelf in zekere zin vrij is van de wereld. De juistheid van onze basale denkmethoden (modus ponens, het uitgesloten derde, ‥) kan de denkende geest nooit zelf garanderen — dat moet die kenbron doen.

Merk op dat dit in veel wereldbeelden tot een oneindige regressie leidt, doordat weer een bron nodig is voor ons vertrouwen in die kenbron zelf. Een aanvaardbaar wereldbeeld zal deze valkuil moeten vermijden.

((Daarvoor is een kenbron nodig die noodzakelijk foutloos is. Gewoon (bijvoorbeeld door toeval of geluk) foutloos volstaat niet, want wij moeten ook nog eens zeker kunnen weten dat die bron foutloos is, en dat kan alleen als die foutloosheid noodzakelijk volgt uit de manier waarop de wereld in elkaar zit. In alle andere gevallen ontstaat de regressie. Dit is verwant met de denkwijzen uit het existentialisme.))

Ik zou een foutloze computer kunnen bouwen, die vervolgens altijd correct zou redeneren. Die computer zou zelfs noodzakelijk correct redeneren, want hij is zo gebouwd dat hij geen redeneerfouten kan maken. Toch kan niemand kan zeker weten of hij echt foutloos is, tenzij een soevereine geest dat zou vaststellen. Ikzelf ben immers niet feilloos.

Een soevereine geest moet intrinsiek noodzakelijk correct redeneren, dat wil zeggen: uit de wijze waarop die geest is moet noodzakelijk volgen dat hij foutloos is. Dat legt een sterke eis op aan aanvaardbare wereldbeelden. (Een voorbeeld van een wereldbeeld dat aan die eis voldoet is het solipsisme.)

Samengevat: de kenbron moet ons de rede, en ons vertrouwen daarin geven, en met die rede moeten we kunnen inzien dat dat vertrouwen terecht is.