De gevaren van rijkdom

Rijkdom najagen is verkeerd en wordt gestraft.

Spreuken 23:4-5
Tob u niet af voor rijkdom, zie van uw voornemen af; richt gij uw oog erop, hij is er niet meer; want plotseling maakte hij zich vleugels, als een arend vliegt hij ten hemel.
Spreuken 28:20
Een betrouwbaar man heeft veel zegen, maar wie naar rijkdom jaagt, blijft niet ongestraft.
Spreuken 28:22
Een man, boos van oog, hunkert naar rijkdom, en hij weet niet, dat gebrek hem zal overkomen.

Zalig de armen en wee de rijken derhalve.

Lukas 6:20-21a
En Hij hief zijn ogen op naar zijn discipelen en zeide: Zalig, gij armen, want uwer is het Koninkrijk Gods. Zalig, gij, die nu hongert, want gij zult verzadigd worden.
Lukas 6:24-25
Maar wee u, gij rijken, want gij hebt uw vertroosting reeds. Wee u, die nu overvloed hebt, want gij zult hongeren. Wee u, die nu lacht, want gij zult smart hebben en wenen.
Lukas 16:25
Maar Abraham zeide: Kind, herinner u, hoe gij het goede tijdens uw leven hebt ontvangen en insgelijks Lazarus het kwade; nu wordt hij hier vertroost en gij lijdt pijn.

Rijkdom kan een bekeerde ertoe brengen zijn redding te verspelen!

Mattheüs 13:22
De in de dorens gezaaide is hij, die het woord hoort, en de zorg van de wereld en het bedrog van de rijkdom verstikt het woord en hij wordt onvruchtbaar.
Marcus 4:18-19
En een ander deel zijn degenen, die in de dorens gezaaid worden: dit zijn zij, die het woord horen, maar de zorgen van de wereld en het bedrog van de rijkdom en de begeerten naar al het andere komen erbij en verstikken het woord en het wordt onvruchtbaar.
Lukas 8:14
Wat in de dorens viel, dat zijn zij, die het gehoord hebben; en gaandeweg worden zij door zorgen en rijkdom en lusten des levens verstikt en zij brengen het niet tot vrucht.
1 Timotheüs 6:9-11
Maar wie rijk willen zijn, vallen in verzoeking, in een strik, en in vele dwaze en schadelijke begeerten, die de mensen doen wegzinken in verderf en ondergang. Want de wortel van alle kwaad is de geldzucht. Door daarnaar te haken zijn sommigen van het geloof afgedwaald en hebben zich met vele smarten doorboord. Gij daarentegen, o mens Gods, ontvlucht deze dingen, doch jaag naar gerechtigheid, godsvrucht, geloof, liefde, volharding en zachtzinnigheid.
Jakobus 4:17-5:6
Als iemand dan weet goed te doen en het niet doet, is het hem tot zonde. Welaan dan, gij rijken, weent en maakt misbaar over de rampen, die u zullen overkomen. Uw rijkdom is verrot, uw klederen zijn door de mot aangevreten, uw goud en zilver is verroest, en het roest ervan zal tegen u getuigen en uw vlees verteren als vuur. Gij zijt schatten gaan opleggen, terwijl het de laatste dagen zijn. Zie, het loon, dat door u is ingehouden van de arbeiders, die uw landen hebben gemaaid, schreeuwt, en het geroep van hen, die uw oogst hebben binnengehaald, is doorgedrongen tot de oren van de Here Sebaot. Gij hebt op aarde weelderig geleefd en u te goed gedaan, gij hebt uw hart vetgemest in de slachttijd. Gij hebt de rechtvaardige veroordeeld, ja vermoord; er is geen verweer tegen u.
1 Johannes 2:15z
Indien iemand de wereld liefheeft, de liefde des Vaders is niet in hem.
Zie ook
Jesaja 5:8.

Dit verspelen van redding gaat als volgt: wie leunt op zijn rijkdom, en blijft in de hardvochtigheid, de zonde van het niet goed doen terwijl hij het wel kan, loochent in feite de Jezus die hij met zijn mond wellicht nog belijdt. En wie Jezus loochent, wordt door Hem verloochend. Vandaar dat de Psalmist al zegt:

Psalmen 119:25
Mijn ziel kleeft aan het stof, maak mij levend naar uw woord.

Die liefde blijkt namelijk in vrijgevigheid.

2 Korinthiërs 8:7-8
Welnu, zoals gij in alles overvloedig zijt, in geloof, in spreken, in kennis, in volkomen toewijding en in de liefde, die van ons tot u uitgegaan is, zo weest dan ook in dit liefdewerk overvloedig. Ik geef dit niet als een bevel, maar ik tracht aan die toewijding van anderen ook de echtheid uwer liefde te toetsen.

Daarom is totale vrijgevigheid een opdracht — zelf als die vrijgevigheid wordt afgedwongen.

Het tegengestelde van vrijgevigheid is hebzucht.

Lukas 12:15
Hij zeide tot hen: Ziet toe, dat gij u wacht voor alle hebzucht, want ook als iemand overvloed heeft, behoort zijn leven niet tot zijn bezit.
Zie ook
Lukas 12:16-20.