Putten

Het Hebreeuws voor put of waterput is beër. We vinden dit woord terug in verschillende plaatsnamen.

Beër, „Put”. Naam van twee plaatsen, één genoemd in Richteren 9:21, en een ander genoemd in Numeri 21:16. Deze laatste plaats is wellicht gelijk aan Beër-Elim, „Put der helden” of „Put van God”, Jesaja 15:8.

Beëra, „Een put”, 1 Kronieken 7:37 — dorp of persoon?

Beër-Lachai-Roï, „Put van de Levende die mij ziet” (De NBG heeft „de put Lachai-Roï”), Genesis 16:14, Genesis 24:62, Genesis 25:11.

Beëroth, „Putten”, Jozua 9:17, Jozua 18:25, 2 Samuël 4:2, Ezra 2:25, Nehemia 9:27. Het huidige El-Bireh.

Beëroth Bene-Jaäkan, „Putten van de kinderen van Jaakan”, Deuteronomium 10:6. Heet enkel Bené-Jaäkan in Numeri 33:31-32.

Beërscheba, „Put van de zeven” of „Put van de eed”, Genesis 21:31-33 en Genesis 26:33 geven beide een verklaring voor de naam. Wordt verder genoemd in Genesis 21:14, Genesis 22:19, Genesis 26:23, Genesis 28:10, Genesis 46:1, Genesis 46:5, Jozua 15:28, Jozua 19:2, Richteren 20:1, 1 Samuël 3:20, 1 Samuël 8:2, 2 Samuël 3:10, 2 Samuël 17:11, 2 Samuël 24:2, 2 Samuël 24:7, 2 Samuël 24:15, 1 Koningen 4:25, 1 Koningen 19:3, 2 Koningen 12:1, 2 Koningen 23:8, 1 Kronieken 4:28, 1 Kronieken 21:2, 2 Kronieken 19:4, 2 Kronieken 24:1, 2 Kronieken 30:5, Nehemia 11:27, Nehemia 11:30, Amos 5:5, Amos 8:14.