De wijzenꜛ van het Griekse werkwoord
- De aantonende wijsꜛ (indicativusꜛ)
- De „gewone”, feitelijke vorm van het werkwoord (het „loopt” in „Jan loopt op straat”) heet de aantonende wijs. De spreker of schrijver van een bewering in de aantonende wijs verkondigt normaliter dat de zaken zijn zoals hij zegt.
- De aanvoegende wijsꜛ (coniunctivusꜛ)
- Het Grieks kent, net als vroeger het Nederlands, naast de aantonende wijs een aanvoegende wijs. Er zitten allerlei grammaticale kanten aan dit onderscheid, maar in het algemeen kan men stellen dat waar de aantonende wijs een werkelijkheid aanduidt, de aanvoegende wijs „een slag op de arm houdt”. Vergelijk dit met het Nederlandse gebruik: „De koning leeft” versus „Leve de koning”, of „Het gaat je goed” versus „Het ga je goed”. Vaak met „zou(den)” te vertalen: „Jan zou daar nog gewoond hebben”.
- De wensende wijsꜛ (optativusꜛ)
- Wij kennen deze wijsꜛ in het Nederlands alleen bij onovergankelijke werkwoorden, met de (ten onrechte los geschreven) uitgang „ze” „werk ze!”. Een wensende wijs wordt gewoonlijk vertaald met mogeꜛ; een kenmerkend gebruik in het Grieks is de uitdrukking μη γενοιτο.
- De onbepaalde wijsꜛ (infinitivusꜛ)
- De gebiedende wijsꜛ (imperativusꜛ)
Ook het deelwoordꜛ (participiumꜛ) wordt wel als wijs gezien.