De beslissingꜛ
Het besluitꜛ is het eindpunt van vrijheid — hier komen vrijheid en bepaaldheid samen. Ik ben gebonden door mijn genomen beslissing, maar dat maakt de daad waartoe ik (vrijelijk!) besloten heb niet minder vrij. Het gaat dan niet noodzakelijkerwijs om de creatuurlijke tijdlijn. Voorkennisꜛ is mogelijk als de beslissing epistemisch eerder komt dan die voorkennis, zoals in het Molinistische gedachtenexperiment. Dat de beslissing als creatuurlijk beleefd later in tijd ligt doet daar niets aan af — vergelijk de vele aanpassingen in beleefde tijd die in onze hersenen plaatsvinden om te compenseren voor zenuwlengte en verwerkingstijd.
Evenzo maakt Gods beslissing absoluut goed te zijn Zijn daden niet minder vrij.
- Tegenwerping (Goedheid strijdt met vrijheidꜛ)
- Als God een beslissing neemt is Hij daarna niet meer vrij — Hij kan dan niet meer doen wat tegen die beslissing ingaat. Omgekeerd geldt dat Gods absolute vrijheid strijdt met goedheidꜛ, want vrijheid betekent de mogelijkheid te doen wat niet goed is.
- Antwoord:
- Neen, de beslissing is juist de oplossing van de schijnbare tegenspraak tussen Gods goedheid en Zijn vrijheid: In volkomen vrijheid heeft Hij de beslissing genomen (of neemt Hij die — dit moet tijdloos gezien worden) volkomen goed te zijn. Daar dit buitentijdelijk is is er geen „Sinds die beslissing”. Zijn goedheid is niet meer dan de uitdrukking van die vrije beslissing.
- Omgekeerd is ons onvermogen tot het nemen van een ware, niet door tijd beperkte, beslissing een onvrijheidꜛ.
Vrijheidsparadoxenꜛ ontstaan als er wetenschap van een beslissing epistemisch vooraf gaat aan die beslissing, zoals wanneer het Petrus niet ontschoten zou zijn geweest dat hij Jezus zou verloochenen. Atypische tijdsordening, of zelfs epistemische cykelsꜛ, hoeven geen probleem te zijn als de beslissing maar geen epistemische inkomende kanten heeft. ((Het criterium is subtieler — uitwerken.))
De normale aanpak met modale logica volstaat niet bij de analyse van vrijheidsparadoxen, doordat logica zelfstrijdige situaties elimineert. Als Petrus zich de voorspelling herinnerd had, zal modale logica trivialiter aantonen dat hij niet tegen die voorspelling inging, want modellen waarin hij dat wel doet zijn niet consistent.
((Ergens te doen.))
Volledige rationaliteitꜛ lijkt onmogelijk: rationaliteit vergt dat aan iedere actie een beslissing voorafgaat. Dat dit bij een vrije keuze een vrije wilsbeslissing is is accidenteel — het probleem ligt niet bij de vrijheid, maar bij de rationaliteit. De reflexmatige metakeuze een vrije keuze te maken leidt tot een vrije keuze, ook al was de metakeuze onvrij.
De wilsaktꜛ is transitief gesloten: als ik besluit iets te willen wil ik het, en als ik de stap neem iets te willen wil ik dat willen. (Verlangenꜛ of wensenꜛ daarentegen is transitief open: ik kan verlangen naar iets, maar wensen dat ik daar niet naar verlangde.) Die transitieve afsluiting van de wilsakt levert een deeloplossing voor het rationaliteitsprobleem.
Onze tijdelijkheid maakt onze beslissingen niet-absoluut, en maakt daarmee bekering mogelijk.
Als transcent compatibilisme onjuist is zal een beslissing zich natuurkundig als een symmetriebrekingꜛ (de act) of een symmetriebreukꜛ (het resultaat) uiten. Bij het transcendent compatibilisme wordt er niet op ons, maar op een hoger niveau een symmetrie verbroken.
Ons binnen de tijd leven heeft twee belangrijke effecten:
- Wij kunnen geen boventijdelijke beslissingen nemen — onze beslissing nu op dieet te gaan moet morgen, als ik taart aangeboden krijg, hernomen worden.
- Gevolgen van beslissingen uit het verleden strijden met mijn vrijheid nu. Voor God geldt dit niet: Diens daad is de uitwerking van Zijn vrije keuze, niet van dwang tengevolge van een eerdere keuze.