Moeitevol solipsisme

Als ik niet onfeilbaar en almachtig ben, is er blijkbaar iets buiten mij dat mij beperkt — al was het maar die beperking zelf, die zich niet aan mij wil onderwerpen. Dat is in strijd met het solipsistische wereldbeeld.

Tegenwerping (Illusionaire wereld):
De wereld is een illusie; het is mogelijk die illusie te verbreken (door inzicht, training, verlichting, ‥), en daarmee meester te worden over de wereld.
Antwoord:
Dan bestaat die illusie, of de bron van die illusie, dus echt, onafhankelijk van mijzelf. Daarmee bestaat er iets buiten mijzelf, en is er dus geen sprake van solipsisme, in ieder geval niet het mijne. Het kan natuurlijk zijn dat ik een hersenspinsel ben in een andere solipse, maar dan is er sprake van transcendentisme.

((Te doen.))

Het argument dat ik in mijn dromen vaak niet almachtig ben volstaat niet om moeitevol solipsisme te rechtvaardigen. De gedroomde ik is minder dan de dromende ik — er bestaat dus iets buiten de gedroomde ik. In zoverre de dromende ik geen identiteit oplegt is de dromer een andere dan de gedroomde, en de gedroomde ik is noch schepper van de buitenwereld, noch solipse.

Transcendent solipsisme is het geloof dat de beleefde „ik” een incarnatie is van een transcendente solipse. Dit is feitelijk een geval van transcendentisme, en was waar voor Jezus. Mogelijk zijn alle geesten in deze wereld incarnaties van God. Het „sla hem”-argument werkt hier niet: Jezus werd geslagen.

Hier moet onderscheid worden gemaakt tussen „door God gedachte geesten” — wat wij natuurlijk allen zijn als het transcendentisme waar is —, en „incarnaties van God”, waarbij over de transcendentieniveaus heen identiteit bewaard blijft — wat wij niet zijn als wij niet ervaren God in het vlees te zijn. Kan ik een incarnatie van God (en zo ja: van een goede God) zijn als ik niet beleef die God te zijn?