Tegenargumenten

Tegenwerping (Russells theepot):
Het feit dat afwezigheid onbewijsbaar is wil nog niet zeggen dat geloof in het bestaan redelijk is. In het beeld van Bertrand Russell: het bestaan van een theepot, te klein om vanaf de aarde waargenomen te worden, in een baan rond de zon is a priori onwaarschijnlijk, ook al is dat bestaan onweerlegbaar. De onus rust op wie zo'n bewering doet.
Antwoord:
Ten eerste: dit boekje poogt juist dat te doen, waar het God betreft — nergens wordt een beroep gedaan op onweerlegbaarheid van het bestaan van God. Ten tweede: de situatie is radicaal verschillend: het bestaan van de transcendentieladder is evident, en de vraag is of die ladder enkel naar beneden of ook naar boven doorloopt. Voor hetzelfde geld zou men kunnen redeneren dat aangezien de ladder bestaat, het poneren dat er (en nog wel juist op ons niveau) een hoogste niveau bestaat, een einde, een stelling is die bewijs vergt.
Tegenwerping (schepping impliceert onvolkomen God):
Als God de wereld geschapen heeft en volmaakt is, dan maakt het bestaan van die wereld blijkbaar deel uit van Zijn volmaaktheid. Maar dat betekent dat God voordat Hij de wereld schiep onvolmaakt was — slechts onvolkomenheid leidt tot verandering.
Antwoord:
Dat laatste is onjuist: een perfecte sinusgolf is continu in verandering, en juist daardoor volkomen. De denkfout ligt echter al eerder. Tijd is een onderdeel van de schepping, en het feit dat de wereld in onze tijd een begin heeft wil niets zeggen over verandering bij God. Een voorbeeld kan dat verduidelijken.
Stel dat een leven zonder het sprookje van Roodkapje onvolmaakt is. Dat sprookje heeft echter een begin: het moment dat Roodkapje met de koekjes naar grootmoeder vertrekt. Betekent dat nu dat mijn leven onvolmaakt is, omdat ik voor dat moment het sprookje niet zou kennen? Natuurlijk niet! Toevallig is het zo dat ik het sprookje op een gegeven moment geleerd heb, maar in een andere wereld zou ik het verhaal van eeuwigheid af gekend kunnen hebben.
Tegenwerping (Een volmaakt God schept niet):
Een volmaakt wezen heeft geen verlangens of wensen, en handelt dus niet.
Antwoord:
Dit lijkt een geval van de drogreden der onvoorstelbaarheid. Voor ons, voor wie verschil bestaat tussen het verlangen en de vervulling, duidt een verlangen op een onvolmaaktheid. En voor ons duidt handelen op een verlangen. Weten wij op welke grond een volmaakt wezen handelt?
Maar de wezenlijke fout is de binnengeslopen tijdelijkheid: Gods scheppen is geen handelen. God schept zoals de zon geel is. Stel dat de gele kleur de zon vervolmaakt — is de zon dan onvolmaakt aangezien ze die kleur blijkbaar nodig heeft om volmaakt te zijn?
Tegenwerping (God zonder schepping onvolkomen):
Maar dan nog: God behoeft een schepping, blijkbaar: zonder die schepping is Hij niet volmaakt. Maar dan is Hij in zichzelf onvolkomen.
Antwoord:
Ook dat is onjuist. Ten eerste is de schepping een vrije keus van God, geen noodzaak: God heeft de schepping niet nodig om volmaakt te zijn, maar Gods volmaaktheid toont zich onder meer in Zijn schepping, zoals de kunst van een cabaretier zich toont in zijn grappen.
Maar ook los daarvan klopt het argument niet. Als een persoon perfect is naar lichaam en geest, is ze zonder bepaalde kennis, of zonder haar linkerbeen wellicht niet perfect. Bewijst dat dat ze „in zichzelf” onvolmaakt is? Die kennis is zij niet zelf, op de manier waarop de schepping niet God is.
Een volmaakt musicus zal muziek maken, al is het geen tegenspraak als hij dat op enig gegeven moment niet doet (buiten wellicht de attributie van de term „musicus”). Als hij buiten musicus ook volmaakt minnaar is kan hij zijn vreugde vinden in beminnen of musiceren, dus zonder muziek is hij niet minder volmaakt. Hij kan echter, vrij, verkiezen te musiceren.
En God is een Schepper, een God die schept. De idee van „God, maar dan niet scheppend” is zelfstrijdig — een niet-scheppende God is een ander wezen (dat is: wezenlijk anders) dan de scheppende God van de heilsleer.
Tegenwerping (Volmaakt God heeft niet lief):
Als het kennen van en zijn met mijn vrouw mij niet meer maakt dan ik zonder haar ben, heb ik haar niet waarlijk lief. Maar dat betekent dat een liefhebbend God onvolmaakt is zonder de objecten van Zijn liefde, zoals u en ik.
Antwoord:
Hierop zijn verschillende antwoorden mogelijk.
  • Is dat „meer maken” niet enkel een aanduiding dat liefde ons dichter bij volmaaktheid brengt omdat perfecte liefde eigen is aan volmaaktheid? Dan zou dat „meer worden” niet gelden voor een al volmaakt wezen.
  • Tenzij de liefhebber geheel eenkennig is, en onder geen omstandigheden met een ander object van liefde meer had kunnen worden, is dat object niet noodzakelijk. Als u een andere vrouw had ontmoet had u wellicht dezelfde tegenwerping gemaakt.
  • God heeft in zichzelf, als Drieëenheid, het volmaakte object van Zijn liefde, en is dus bestendig „meer”. Mogelijk was het verlaten worden van Jezus aan het kruis een teken van Gods toewijzing van die „vrijkomende” liefde aan ons.
Tegenwerping (Volmaakt God verlangt niet):
((Te doen: liefde uit zich in verlangen — zelfzoekende liefde in verlangen naar de geliefde, ware liefde in verlangen naar het beste voor die geliefde. Evenzo is het scheppen een verlangen van God. Is een verlangend God onvolmaakt?))
Antwoord:
((Te doen. Als het lessen van dorst met heerlijk koel water beter is dan dorst noch water te hebben, gaan verlangens samen met volmaaktheid. God heeft boventijdelijk de volkomen vervulling van al Zijn verlangens. Slechts in onze tijdelijkheid, die vervulling scheidt van het verlangen, of in beperktheid, waar verlangens zonder vervulling kunnen bestaan, is een verlangen een onvolmaaktheid. De contingente God bestaat doordat Hij verlangt te bestaan — alle volmaaktheid vergt verlangen. De hemel is het samengaan van verlangens en vervulling; nirwana het verdwijnen van de verlangens.))