Relativiteit is posterieur aan absoluutheid

Zelfstandigheid
Zelfstandigheid is prieur aan betrekkelijkheid.
„Alles is volslagen relatief” is al dan niet absoluut waar. Zo ja, dan hebben we een tegenspraak, en zo neen, dan is er dus iets dat niet volslagen relatief is, en dus in zekere mate absoluut (het corresponderende prieure begrip). Met andere woorden, „Alles is volslagen relatief” is een restrictieparadox. Een speciaal geval hiervan in de restrictieparadox van het ethisch relativisme: „Er bestaat geen moreel absolutum”.
„Wie het absolute relativeert verabsoluteert het relatieve” is een absolutum (maar de woorden „het absolute” en „het relatieve” worden niet op overeenkomstige wijze gebruikt).
Permissiviteit
Als alles toegestaan zou zijn, zou er een verbod op verbieden zijn. Verbod is derhalve prieur aan toestemming, permissie. Wel kan alles toevallig op een gegeven moment toegestaan zijn — totdat iemand gebruik maakt van zijn recht tot verbieden. (In een context zonder anderen is zelf­verbod, zelf­beperking, zelf­inperking nog steeds mogelijk: Gods keuze goed te zijn is hier een voorbeeld van.)
Het is wel mogelijk dat verbieden toegestaan is, maar nog nooit gedaan. Dan bestaat het verbod als potentie.
Verbieden zou ook toegestaan maar altijd effectloos kunnen zijn, maar dan heeft het niet meer de gewone betekenis. Strict liberalisme is derhalve een zelfstrijdig begrip.
Intuïtief weten wij dit: in ieder sprookje is het geluk aan een voorwaarde verbonden. Orpheus mocht Eurydice terughalen uit de onderwereld, op voorwaarde dat hij niet om zou kijken. Doornroosje kon zorgeloos leven, als ze zich maar niet aan een spinrokken zou prikken. Het zusje van de zes zwanen kon haar broers redden, maar mocht daarbij niet spreken. Ook weten wij dat dit niet lukt: Orpheus keek om, Doornroosje sliep honderd jaar, één broer behield een zwanenvleugel. Dit universeel besefte feit maakt het paradijsverhaal a priori plausibel.

((Te doen.))

Wat basale skeptische zienswijzen behandelen.

Kopie — origineel; illusie — realiteit.