Gods affectieve ziel

In de zin van (zetel van het) gevoelsleven heeft ook God een ziel.

Leviticus 26:11
En Ik zal mijn tabernakel in uw midden zetten, en Ik {= Mijn ziel} zal geen afkeer van u hebben,
Leviticus 26:30z
en Ik {= Mijn ziel} zal een afkeer van u hebben.
Psalmen 11:5
De Here toetst de rechtvaardige en de goddeloze; en wie geweld bemint, die haat Hij {= Zijn ziel}.
Spreuken 6:16
Deze zes dingen haat de Here, ja, zeven zijn Hem een hartgrondige gruwel:
Jesaja 1:14
Uw nieuwemaansdagen en uw feesten haat Ik met heel mijn ziel, zij zijn Mij een last. Ik ben moede ze te dragen.
Jesaja 42:1
Zie, mijn knecht, die Ik ondersteun; mijn uitverkorene, in wie Ik {= Mijn ziel} een welbehagen heb. Ik heb mijn Geest op hem gelegd: hij zal de volken het recht openbaren.
(Geciteerd in Mattheüs 12:18.)
Jeremia 5:9, Jeremia 5:29
Zou Ik hierover geen bezoeking doen, luidt het woord des Heren, of zou Ik aan een volk als dit Mij {= Mijn ziel} niet wreken?
Jeremia 12:7
Ik heb mijn huis verlaten, mijn erfdeel verworpen; Ik heb mijn zielsgeliefde gegeven in de greep van haar vijanden.
Jeremia 14:19m
Heeft uw ziel een afkeer van Sion?
Jeremia 15:1
Maar de Here zeide tot mij: Al stond Mozes met Samuël voor Mij, dan zou mijn ziel zich toch niet tot dit volk neigen: weg met hen, uit mijn ogen, laat hen heengaan!
Zie ook
Hebreeën 10:38z, dat een citaat is van Habakuk 2:4a naar de Septuagint.

((Te doen: Zacharia 11:8.))

Ook hier wordt hart als beeld gebruikt voor de ziel.

1 Samuël 2:35
En Ik zal Mij een betrouwbaar priester aanstellen, die naar mijn hart en in mijn geest {= ziel} handelt en Ik zal voor hem een duurzaam huis bouwen, zodat hij te allen tijde voor het aangezicht van mijn gezalfde wandelen zal.
Jeremia 32:41
Ik zal Mij over hen verblijden en hun weldoen en Ik zal hen voorgoed in dit land planten met heel mijn hart en heel mijn ziel.

Gods ziel en der mensen ziel in parallel.

Ezechiël 23:17-18
En er kwamen Babyloniers tot haar om liefdesgemeenschap met haar te hebben; zij onteerden haar met hun ontucht, en toen zij door hen onteerd was, keerde zij {= haar ziel} zich van hen af. Openlijk pleegde zij haar ontucht; zij ontblootte haar schaamte, zodat Ik {= mijn ziel} een afkeer van haar kreeg, zoals Ik een afkeer van haar zuster gekregen had.
(De vertaling verdoezelt dat de tekst in beide verzen identiek is: haar/Mijn ziel werd afgekeerd van hen/haar.)

Gods ziel als persoonlijk voornaamwoord.

Jeremia 6:8
Laat u tuchtigen, Jeruzalem, opdat Ik Mij {= Mijn ziel} niet van u losrukke, opdat Ik u niet make tot een woestenij, een onbewoond land!
Jeremia 51:14
De Here der heerscharen heeft gezworen bij Zichzelf {= Zijn ziel}: Al heb Ik u met mensen gevuld als met sprinkhanen, toch zal men een vreugdegeroep over u aanheffen.
Amos 6:8
De Here Here heeft gezworen bij Zichzelf, luidt het woord van de Here, de God der heerscharen: Ik verafschuw de hoogmoed van Jakob en haat zijn paleizen; ja prijsgeven zal Ik de stad met al wat erin is.