De ziel

Het Bijbelse begrip „ziel” ligt dicht bij ons begrip „leven”. Het zou misschien nog het meest accuraat vertaald kunnen worden met „eenheid van ademend leven”. Dieren en mensen hebben een ziel, planten niet.

Het woord nefesj betekent oorspronkelijk ‚adem’.

Job 41:21
Zijn adem zet kolen in brand, en een vlam stijgt op uit zijn muil.

Mens en dier hebben op gelijke wijze een ziel.

Leviticus 24:17-18
Ook wanneer iemand enig mens doodslaat, zal hij zeker ter dood gebracht worden. Maar wie een stuk vee doodt, zal dat vergoeden: stuk voor stuk.
(Letterlijk: „ziel van een mens”, „ziel van een dier”, „ziel voor ziel”.)
Numeri 31:28
En gij zult voor de Here een schatting heffen van de krijgslieden, die ten strijde uitgetrokken zijn, een {ziel} op de vijfhonderd van de mensen, de runderen de ezels en de schapen;

Dieren

Genesis 1:30
Maar aan al het gedierte der aarde en al het gevogelte des hemels en al wat op de aarde kruipt, waarin leven {= een levende ziel} is, geef Ik al het groene kruid tot spijze; en het was alzo.

Mensen

Genesis 19:17
En zodra zij hen naar buiten geleid hadden, zeide een van hen: Vlucht om uws levens wil; zie niet om, en sta nergens in de Streek stil; vlucht naar het gebergte, opdat gij niet verdelgd wordt.
Exodus 21:23
Maar indien er een ander letsel is, zult gij geven leven voor leven,
Exodus 21:30
Indien hem een zoengeld opgelegd wordt, dan zal hij alles wat hem opgelegd wordt, als losprijs voor zijn leven geven.
Exodus 30:12
Wanneer gij het getal der Israëlieten bij de telling opneemt, dan zullen zij, ieder voor zijn leven, aan de Here een zoengeld geven, wanneer men hen telt, opdat er onder hen geen plaag zij bij de telling.
Exodus 30:15-16
De rijke zal niet meer noch de arme minder dan een halve sikkel opbrengen, om die te geven als heffing voor de Here ter verzoening voor uw leven. En gij zult het geld der verzoening van de Israëlieten nemen en het bestemmen voor de dienst in de tent der samenkomst; het zal voor de Israëlieten tot een gedachtenis zijn voor het aangezicht des Heren ter verzoening voor hun leven.
Numeri 16:38
te weten de vuurpannen dergenen die ten koste van hun leven gezondigd hebben, en maakt deze tot dunne platen, tot een overtrek voor het altaar, want zij hebben ze voor het aangezicht des Heren gebracht, zodat deze geheiligd zijn; zo zullen zij de Israëlieten tot een teken zijn.
Numeri 35:31
En gij zult voor het leven van een doodslager, die des doods schuldig is, geen losgeld aannemen, maar hij zal zeker gedood worden.
1 Kronieken 11:19a
Mijn God beware mij ervoor, dat ik dit zou doen! Zou ik het bloed van deze mannen drinken, voor de prijs van hun leven? Want met gevaar voor hun leven hebben zij het gebracht.
2 Kronieken 1:11
Toen zeide God tot Salomo: Omdat dit in uw hart geweest is en gij geen rijkdom, schatten of eer gevraagd hebt, noch het leven van uw haters, en zelfs geen lang leven, maar wijsheid en kennis voor u gevraagd hebt, om mijn volk, waarover Ik u koning gemaakt heb, te richten,
Psalmen 22:21
Red van het zwaard mijn ziel, mijn eenzame, van het geweld van de hond.
Psalmen 25:20a
Bewaar toch mijn ziel en red mij;
Psalmen 49:9
— te hoog immers is de prijs voor hun leven, en voor altoos ontoereikend —
Psalmen 49:16
Maar God zal mijn leven verlossen uit de macht van het dodenrijk, want Hij zal mij opnemen. sela
Psalmen 119:109
Mijn leven is bestendig in gevaar, maar uw wet vergeet ik niet.
Psalmen 141:8
Want op U, Here Here, zijn mijn ogen, bij U schuil ik; giet mijn leven niet uit.
Spreuken 1:18
zij echter loeren op hun eigen bloed en leggen een hinderlaag voor hun eigen leven.
Spreuken 1:19
Zo zijn de paden van ieder die hunkert naar onrechtmatige winst, die haar bezitters het leven ontneemt.
Spreuken 13:3
Wie zijn mond in toom houdt, bewaart zijn leven; wie zijn lippen openspert, hem wacht het verderf.
Jesaja 44:20
Wie zich met as bezighoudt, die heeft zijn bedrogen hart verleid; hij redt zijn leven niet en vraagt zich niet af: Is er geen bedrog in mijn rechterhand?
Klaagliederen 2:19
Sta op, kerm in de nacht bij het begin van iedere nachtwake, stort uw hart uit als water voor het aangezicht des Heren, hef tot Hem uw handen omhoog ter wille van het leven uwer kinderen, die van honger versmachten op de hoek van elke straat.
Handelingen 20:10
Doch Paulus kwam naar beneden, wierp zich op hem, en sloeg de armen om hem heen, en zeide: Maakt geen misbaar, want er is leven in hem.

De woorden ‚ziel’ en ‚leven’ kunnen dan ook in parallellie gebruikt worden.

Psalmen 26:9
Raap mijn ziel niet weg met de zondaars, noch mijn leven met hen die bloed vergieten,
Psalmen 78:50z
Hij behoedde hun zielen niet voor de dood, maar gaf hun leven prijs aan de pest.
Psalmen 143:3a
Want de vijand vervolgt mijn ziel, hij vertreedt mijn leven ter aarde,
Psalmen 143:11
Om uws naams wil, Here, behoud mij in het leven, voer naar uw gerechtigheid mijn ziel uit de benauwdheid,
(De frase „behoud mij in het leven” is in het Hebreeuws een werkwoord, afgeleid van het woord voor „leven”.)

De ziel is echter niet volkomen gelijk aan het leven — het is er veeleer de drager van.

Spreuken 3:22
dan zullen wij het leven voor uw ziel zijn, een sieraad voor uw hals.

Die ziel is in het bloed.

Genesis 9:4-5
Alleen vlees met zijn ziel, zijn bloed, zult gij niet eten. En waarlijk, Ik zal uw eigen bloed eisen; van al het gedierte zal Ik het eisen en van de mensen onderling zal Ik het leven des mensen eisen.
Leviticus 17:10-14
Ieder van het huis Israëls en van de vreemdelingen, die in hun midden vertoeven, die enig bloed eet; tegen zo iemand, die dat bloed gegeten heeft, zal Ik mijn aangezicht keren en hem uit het midden van zijn volk uitroeien. Want de ziel van het vlees is in het bloed en Ik heb het u op het altaar gegeven om verzoening over uw zielen te doen, want het bloed bewerkt verzoening door middel van de ziel. Daarom heb Ik tot de Israëlieten gezegd: Niemand van u zal bloed eten. Ook de vreemdeling, die in uw midden vertoeft, zal geen bloed eten. En ieder van de Israëlieten en van de vreemdelingen, die in uw midden vertoeven, die een stuk wild of gevogelte jaagt, dat gegeten mag worden, zal het bloed daarvan uitgieten en dat bedekken met aarde. Want, wat de ziel van alle vlees betreft — het bloed ervan is zijn ziel; daarom heb Ik tot de Israëlieten gezegd: Gij zult van generlei vlees bloed eten, want de ziel van alle vlees is het bloed: ieder die het eet, zal uitgeroeid worden.
(Hier wordt de gelijkaardigheid van de dierlijke en menselijke ziel duidelijk weergegeven.)
Deuteronomium 12:23
Houd er echter aan vast, dat gij geen bloed eet, want het bloed is de ziel en gij zult niet de ziel met het vlees eten.