De zedelijke aanspraak

We weten ons opgeroepen goed te zijn. De mens weet zich ook moreel tekortschieten, en dit leidt niet enkel tot een abstract schuldbesef, maar tevens tot een beleefd schuldgevoel. Beide zijn, op een enkele sociopaat na, universeel. En met dat schuldgevoel kunnen we vier dingen doen.

De wereld doet ons een continue oproep: er is altijd ellende vlak bij die wij kunnen verlichten — met contact, arbeid, goederen, geld, ‥ Onze hand vindt altijd iets te doen. ((Het negeren van die oproep betekent het steeds weer actief afwijzen van Jezus.))

((Nog te doen.))

Ethische vragen veronderstellen het vermogen tot keuze. Wie, vastgebonden, een drenkeling niet redt; wie van vermoeidheid een kind uit de handen laat vallen; wie maar één van twee mensen uit een brandend huis kan redden — zo iemand is niet ethisch slecht. (Ethiek veronderstelt wilsvrijheid.) Psychologisch kan hij zich echter voelen alsof hij ethisch gefaald heeft, en valse schuldgevoelens hebben. Wie zijn best heeft gedaan valt niets te verwijten.

Tegenwerping (schuldgevoel ontbreekt):
Ik voel me helemaal niet schuldig.
Antwoord:
Om schuldig te zijn is gevoel ook helemaal niet nodig. Wie gered, getrouwd, in overtreding is hoeft zich ook niet zo te voelen. In het algemeen voelt men die schuld pas als men existentieel poogt te leven. In deelpagina's wordt beschreven hoe mensen hun schuldgevoel kunnen vermijden.