De dood­straf

En als wij niet mogen straffen, mogen wij al helemaal de doodstraf niet opleggen. Die is door Jezus dan ook afgeschaft.

Onder de Wet vereisten sommige zonden steniging, waarbij de aanklager zelf de eerste steen gooide, zodat hij, als hij een vals getuige zou zijn, meteen zelf aan moord schuldig zou zijn. Enerzijds is dit een goed afschrikwekkend middel, en anderzijds maakt het dat alleen mensen die werkelijk overtuigd zijn van de stervenswaardigheid van de aangeklaagde hem doden. De notie van een beul, iemand die op bevel doodt, staat (evenals het in afzondering voltrekken van de doodstraf) zeer ver van de Bijbel.

Deuteronomium 13:8z-10
gij zult hem niet ontzien, noch hem sparen en zijn schuld bedekken, maar hem zeker doden; het eerst zal uw hand zich tegen hem keren om hem ter dood te brengen en daarna de hand van het gehele volk. Gij zult hem stenigen, zodat hij sterft, omdat hij getracht heeft u af te trekken van de Here, uw God, die u uit het land Egypte, uit het diensthuis, geleid heeft.
Deuteronomium 17:5-7
dan zult gij de man of de vrouw, die deze wandaad bedreven heeft, naar de poort brengen, die man of die vrouw, en gij zult ze stenigen, zodat zij sterven. Op de verklaring van twee of drie getuigen zal de ter dood veroordeelde ter dood gebracht worden; op de verklaring van één getuige zal hij niet ter dood gebracht worden. Het eerst zal de hand der getuigen zich tegen hem keren om hem ter dood te brengen, en daarna de hand van het gehele volk. Zo zult gij het kwaad uit uw midden wegdoen.

We zien het principe in actie bij de dood van Stefanus:

Handelingen 7:57-58
Maar zij begonnen luidkeels te schreeuwen, stopte hun oren toe en stormden als een man op hem los; en zij wierpen hem de stad uit en stenigden hem. En de getuigen legden hun mantels af aan de voeten van een jonge man, Saulus genaamd.

Deze wetgeving vormt de achtergrond van de gebeurtenis waarin Jezus de doodstraf afschaft.

Johannes 8:3-6
En de schriftgeleerden en de Farizeeën brachten een vrouw, op overspel betrapt, en zij stelden haar in het midden en zeiden tot Hem: Meester, deze vrouw is op heterdaad betrapt bij het plegen van overspel; en in de wet heeft Mozes ons bevolen zulken te stenigen; Gij dan, wat zegt Gij? En dit zeiden zij om Hem in verzoeking te brengen, opdat zij iets hadden om Hem aan te klagen. Maar Jezus bukte neder en schreef met de vinger op de grond.

De val was dat de Wet steniging voorschreef, maar de Romeinen dat verboden hadden. Ze hoopten dat Jezus' antwoord Hem met minstens één der autoriteiten, geestelijk of wereldlijk, in conflict zou brengen.

Johannes 8:7-9
Doch toen zij Hem bleven vragen, richtte Hij Zich op en zeide tot hen: Wie van u zonder zonde is, werpe het eerst een steen naar haar. En weer bukte Hij neder en schreef op de grond. Maar toen zij dit hoorden, gingen zij een voor een weg, te beginnen bij de oudsten, en zij lieten Jezus alleen en de vrouw in het midden.

Slechts een zondeloze zou een acceptabele aanklager zijn. Dit is het algemene principe dat we de ander hoger moeten achten dan onszelf. Met dit criterium is Jezus zelf de enige die zou mogen oordelen.

Johannes 8:10-11
En Jezus richtte Zich op en zeide tot haar: Vrouw, waar zijn zij? Heeft niemand u veroordeeld? En zij zeide: Niemand, Here. En Jezus zeide: Ook Ik veroordeel u niet. Ga heen, zondig van nu af niet meer!

En hier ziet Jezus zelf ook van dat prerogatief af — zonder daarbij overigens van de Wet ook maar iets af te doen, getuige Zijn laatste aanmaning.

Bij Paulus zien wij deze afschaffing in werking, als hij een doodstrafbevel aanhaalt om een kerkban mee te ondersteunen en God als aanklager aan te wijzen. Het oude „zo” wordt vervangen door een nieuwe manier.

Deuteronomium 13:5
Die profeet of dromer zal ter dood gebracht worden, omdat hij afval gepredikt heeft van de Here, uw God, die u uit het land Egypte geleid en uit het diensthuis verlost heeft; om u af te trekken van de weg, die de Here, uw God, u geboden heeft te gaan. Zo zult gij het kwaad uit uw midden wegdoen.
(Vergelijk Deuteronomium 17:7; Deuteronomium 17:12; Deuteronomium 19:13; Deuteronomium 19:19; Deuteronomium 21:9; Deuteronomium 21:21; Deuteronomium 22:21-22; Deuteronomium 22:24; Deuteronomium 24:7; Richteren 20:13; Jeremia 6:29; Jeremia 15:7; Jeremia 23:29.)
1 Korinthiërs 5:13
Hen, die buiten zijn, zal God oordelen. Doet, wie niet deugt, uit uw midden weg.
Zie ook
1 Korinthiërs 10:12, Galaten 6:1, Jakobus 3:2