Het huwelijksleven

In het Adamitisch en Noachidisch verbond bestond een gebod tot (1) vermenigvuldiging en (2) de vervulling der aarde. Voor dieren‥

Genesis 1:22
En God zegende ze en zeide: Weest vruchtbaar, wordt talrijk en vervult de wateren in de zeeën, en het gevogelte worde talrijk op de aarde.
Zie ook
Genesis 8:16-17.

‥en voor de voorouders van Jezus.

Genesis 1:28
En God zegende hen en God zeide tot hen: Weest vruchtbaar en wordt talrijk; vervult de aarde en onderwerpt haar, heerst over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over al het gedierte, dat op de aarde kruipt.
Genesis 9:1
En God zegende Noach en zijn zonen en zeide tot hen: Weest vruchtbaar, wordt talrijk en vervult de aarde.
Genesis 9:7
En gij, weest vruchtbaar en wordt talrijk, wemelt op de aarde, ja, wordt talrijk daarop.

De torenbouw van Babel is een weerstreving van het aardvervulgebod.

Genesis 11:4
Ook zeiden zij: Welaan, laten wij ons een stad bouwen met een toren, waarvan de top tot de hemel reikt, en laten wij ons een naam maken, opdat wij niet over de gehele aarde verstrooid worden.

In het Abrahamisch verbond bestaat nog slechts een vermenigvuldigingsgebod, gegeven aan Jakob, degene door wie de beloften aan Abraham (eerst één volk: Genesis 12:2; dan vele: Genesis 17:2-6, Genesis 17:16, zie ook de grootte van Gods volk) vervuld zullen worden.

Genesis 35:9-11
En God verscheen wederom aan Jakob, bij zijn komst uit Paddan-aram, en zegende hem; en God zeide tot hem: Gij heet Jakob; gij zult niet meer Jakob heten, maar Israël zal uw naam zijn. En Hij noemde hem Israël. En God zeide tot hem: Ik ben God, de Almachtige, wees vruchtbaar en word talrijk; een volk, ja een menigte van volken, zal uit u ontstaan, en koningen zullen uit uw lendenen voortkomen.
Zie ook
Genesis 28:3, Genesis 35:11z, Jeremia 29:6.

In het Nieuwe Testament is deze opdracht vergeestelijkt tot de verkondigingsopdracht

Vanaf dat moment geldt het fysieke gebod niet meer, en de nieuwe taak van het huwelijk is sexuele zonde te voorkomen. Wij moeten namelijk sexueel rein zijn.

1 Korinthiërs 7:1-2
Wat nu de punten betreft, waarover gij mij geschreven hebt, het is goed voor een mens niet aan een vrouw verbonden te zijn, maar met het oog op de gevallen van hoererij moet ieder zijn eigen vrouw hebben en iedere vrouw haar eigen man.
1 Korinthiërs 7:7-9
Ik zou wel willen, dat alle mensen waren, zoals ikzelf. Doch iedereen heeft van God zijn bijzondere gave, de een deze, de ander die. Maar tot de ongehuwden en de weduwen zeg ik: Het is goed voor hen, indien zij blijven, zoals ik. Indien zij zich echter niet kunnen beheersen, laten zij dan trouwen. Want het is beter te trouwen dan van begeerte te branden.
1 Korinthiërs 7:36-38
Vindt nu iemand, dat hij jegens zijn jongedochter niet betamelijk handelt, indien zij reeds wat ouder wordt, en het zo behoort te geschieden, hij doe, wat hij wil; het is geen zonde, laten zij trouwen. Doch hij, die, in zijn gemoed vast overtuigd, niet genoodzaakt wordt en macht heeft over zijn wil en hiertoe bij zichzelf besloten heeft, zijn jongedochter ongerept te laten blijven, zal wel doen. Wie dus zijn jongedochter uithuwelijkt, doet wel, en wie haar niet uithuwelijkt, doet beter.
(De grondtekst heeft ‚maagd doet huwen’ waar deze vertaling ‚jongedochter uithuwelijkt’ heeft, en een mogelijk betere interpretatie is ‚verloofde huwt’.)
1 Timotheüs 5:11-15
Maar wijs jonge weduwen af, want wanneer de zinnen haar van Christus aftrekken, willen zij huwen, en halen een oordeel over zich, omdat zij haar eerste trouw hebben verzaakt. Maar tegelijk wennen zij zich eraan de huizen rond te gaan bij gebrek aan bezigheid, en niet alleen zonder bezigheid, maar ook bezig met praatjes en al te bezig met het spreken over onbehoorlijke dingen. Ik wil daarom, dat de jonge weduwen huwen, kinderen krijgen, haar huis bestieren, en niet door lasterpraat aan de tegenpartij vat op zich geven. Want reeds zijn sommigen afgeweken, de satan achterna.
(Hier speelt ook dat weduwen zonder kinderen een last voor de gemeente waren, omdat kinderen de oudedagsvoorziening vormden.)

Het huwelijk brengt een zekere verwijdering met God.

1 Korinthiërs 7:28
Maar ook wanneer gij trouwt, dan doet gij daarmede geen kwaad, en wanneer een jongedochter trouwt, dan doet ook zij daarmede geen kwaad. Maar wel staat zulke mensen verdrukking voor het vlees te wachten, die ik u gaarne besparen zou.
1 Korinthiërs 7:32-35
En ik wilde wel, dat gij zonder zorgen waart. Wie niet getrouwd is, wijdt zijn zorgen aan de zaak des Heren, hoe hij de Here zal behagen. Maar hij, die getrouwd is, wijdt zijn zorgen aan aardse zaken, hoe hij zijn vrouw zal behagen, en hij is verdeeld. Zowel zij, die geen man meer heeft, als de jongedochter, wijdt haar zorgen aan de zaak des Heren, om heilig te zijn naar lichaam en geest. Maar zij, die getrouwd is, wijdt haar zorgen aan aardse zaken, om haar man te behagen. Dit zeg ik in uw eigen belang, niet om u een strik om te werpen, maar lettende op de betamelijkheid en de onverdeelde toewijding aan de Here.

((Elders te doen.))

In het Oude Testament wordt „huwen” soms door „in de woning der moeder brengen” uitgedrukt: Genesis 24:67, Hooglied 3:4z, Hooglied 8:2a.