Mannenꜛ en vrouwenꜛ
Het gaat hier om mannen en vrouwen buiten de huwelijksrelatie.
Mannen.
- Titus 2:2
- Oude mannen moeten nuchter zijn, waardig, bezadigd, gezond in het geloof, de liefde en de volharding.
- Titus 2:6
- Vermaan evenzo de jonge mannen bezadigd te zijn in alles,
Vrouwen.
- Spreuken 11:16
- Een bevallige vrouw verkrijgt eer, zo verkrijgen de geweldigen rijkdom.
- (Dat wil zeggen: op de verkeerde wijze.)
- Spreuken 11:22
- Als een gouden ring in een varkenssnuit is een schone vrouw zonder verstand.
- 1 Timotheüs 2:9-10
- Evenzo, dat de vrouwen zich sieren met waardige klederdracht, zedig en ingetogen, niet met haarvlechten en goud of paarlen en kostbare kleding, maar — zo immers betaamt het vrouwen, die voor haar godsvrucht uitkomen — door goede werken.
- 1 Timotheüs 5:5
- Een ware weduwe dan, die alleen staat, heeft haar hoop op God gevestigd en volhardt in haar smekingen en gebeden dag en nacht;
- Titus 2:3
- Oude vrouwen eveneens, priesterlijk in haar optreden, niet kwaadsprekend, niet verslaafd aan veel wijn, in het goede onderrichtende,
Hun interactie — het gevaar van hoererijꜛ.
- Spreuken 2:16-19
- om u te redden van de vreemde vrouw, van de onbekende die gladde woorden spreekt, die de echtvriend van haar jeugd verlaat en het verbond van haar God vergeet; want haar huis zinkt weg naar de dood, haar paden voeren naar de schimmen; niet één van allen die tot haar gaan, keert weder, en zij bereiken de paden des levens niet;
- Spreuken 5:3-9
- Want van honigzeem druipen de lippen der vreemde vrouw, gladder dan olie is haar gehemelte, maar op het laatst is zij bitter als alsem, scherp als een tweesnijdend zwaard. Haar voeten dalen af naar de dood, haar schreden raken het dodenrijk. Opdat gij het pad des levens niet zoudt inslaan, zijn haar gangen doolwegen, zonder dat gij het weet. Nu dan, zonen, luistert naar mij en wijkt niet af van de woorden mijns monds. Houd uw weg ver van haar, nader niet tot de deur van haar huis, opdat gij uw luister niet aan anderen geeft noch uw jaren aan een meedogenloze;
- Spreuken 6:23-29
- Want het gebod is een lamp en de onderwijzing een licht, de vermaningen der tucht zijn een weg ten leven, om u te bewaren voor de slechte vrouw, voor de gladde tong der onbekende. Begeer haar schoonheid niet in uw hart, laat zij u niet vangen met haar wimpers. Want ter wille van een hoer (vervalt men) tot een schamel stuk brood, en eens anders vrouw maakt jacht op een kostbaar leven. Zal iemand vuur in zijn boezem halen, zonder dat zijn klederen in brand geraken? Of zal iemand op gloeiende kolen lopen, zonder dat zijn voeten verbranden? Aldus hij, die tot de vrouw van zijn naaste komt; niemand die haar aanraakt, gaat vrijuit.
- Spreuken 6:32-35
- Wie overspel pleegt met een vrouw, is verstandeloos; wie dit doet, richt zichzelf te gronde. Schade en schande verkrijgt hij, zijn smaad is onuitwisbaar. Want jaloersheid is vuurgloed in een man, hij kent geen mededogen ten dage der wraak; hij aanvaardt geen enkel zoenmiddel, en blijft onverbiddelijk, al geeft gij een nog zo groot geschenk.
- Spreuken 7:4-5
- Zeg tot de wijsheid: Gij zijt mijn zuster, en noem het verstand (uw) vertrouweling, om u te bewaren voor de vreemde vrouw, voor de onbekende, die gladde woorden spreekt.
- Spreuken 7:21-27
- Zij haalde hem over door haar redenering, met haar gladde lippen verleidde zij hem. Argeloos liep hij haar na als een rund dat naar de slachtbank gaat, als een dwaas in boeien geslagen, totdat een pijl zijn lever doorboorde; gelijk een vogel zich haast naar het klapnet, zonder te weten, dat het tegen zijn leven gericht is.
- Nu dan, zonen, luistert naar mij, slaat acht op de redenen van mijn mond. Uw hart wijke niet af naar haar wegen, dwaal niet af op haar paden. Want velen zijn de verslagenen die zij heeft geveld, talrijk zijn degenen die zij altemaal heeft gedood. Haar huis zijn wegen naar het dodenrijk, die afdalen naar de binnenkameren van de dood.
- Spreuken 22:14
- De mond van vreemde vrouwen is een diepe groeve; hij, op wie de Here vergramd is, valt daarin.
- Spreuken 23:27-28
- want de hoer is een diepe kuil, de ontuchtige een nauwe put; ja, zij ligt op de loer als een rover en vermeerdert de trouwelozen onder de mensen.
- Spreuken 30:20
- Zo is de weg der overspelige vrouw: zij eet, veegt haar mond af en zegt: Ik heb geen kwaad gedaan.
- Spreuken 31:3
- Geef uw kracht niet aan de vrouwen, noch uw omgang aan haar die koningen verderven.
- Prediker 7:26
- En ik ontdekte iets, bitterder dan de dood: de vrouw, die een valstrik is en wier hart een net is, wier handen boeien zijn. Hij, die aan God welgevallig is, ontkomt haar; doch hij, die niet welgevallig is, wordt door haar gevangen.
Voorbeelden.
- Genesis 38:15-16a
- Toen Juda haar zag, hield hij haar voor een hoer, omdat zij haar aangezicht bedekt had. En hij wendde zich tot haar aan de weg en zeide: Welaan, laat mij toch tot u komen, want hij wist niet, dat zij zijn schoondochter was.
- Richteren 16:18-19
- Toen Delila zag, dat hij zijn gehele hart voor haar blootgelegd had, liet zij de stadsvorsten der Filistijnen roepen, en zeide: Ditmaal moet gij komen, want hij heeft mij zijn gehele hart blootgelegd. En de stadsvorsten der Filistijnen kwamen bij haar en brachten het geld mee. Daarop liet zij hem op haar knieen inslapen, riep iemand en liet de zeven vlechten van zijn hoofd afscheren. Zo begon zij hem in bedwang te krijgen, want zijn kracht week van hem.
- Nehemia 13:26
- Heeft niet hierdoor Salomo, de koning van Israël, gezondigd? Hoewel onder de vele volken geen koning was als hij en hij een beminde was van zijn God, en God hem tot koning over geheel Israël had aangesteld, deden de vreemde vrouwen zelfs hem zondigen.
- Spreuken 7:6-20
- Want ik keek eens uit het raam van mijn huis, door mijn tralievenster, en ik zag rond onder de onverstandigen, ik merkte onder de jongelieden een verstandeloze knaap, die over de straat ging, dicht bij haar hoek, en in de richting van haar huis stapte, in de schemering, aan de avond van de dag, ten tijde van de nacht en de donkerheid; en zie, daar ontmoet hem zulk een vrouw, in hoerenkledij en listig van hart. Zij is luidruchtig en losbandig, haar voeten blijven niet in haar huis. Nu eens op de straat, dan weer op de pleinen, en bij elke hoek loert zij, en zij grijpt hem aan en kust hem; met een onbeschaamd gezicht zegt zij tot hem: Vredeoffers moest ik brengen, heden heb ik mijn geloften betaald. Daarom ben ik uitgegaan, u tegemoet, om u te zoeken, en ik heb u gevonden. Met dekens heb ik mijn bed bedekt, met bonte spreien van Egyptisch linnen. Ik heb mijn leger besprenkeld met mirre, aloe en kaneel. Kom, laat ons zwelgen in minne tot de morgen toe, en genieten van liefde. Want mijn man is niet thuis, hij heeft een verre reis ondernomen; een buidel geld heeft hij met zich meegenomen, tegen de dag der volle maan zal hij thuiskomen.
Zie ook hoererij als beeldspraak.