Ouders en kinderen

Aan het gezin kent men de ouder, dus Kerkelijke beambten worden onder meer aan hun gezin beoordeeld.

Ouders moeten goed zijn voor hun kinderen.

Efeziërs 6:4a
En gij, Vaders, verbittert uw kinderen niet,
Kolossenzen 3:21
Vaders prikkelt uw kinderen niet, opdat zij niet moedeloos worden.

God gebruikt de vader zelfs als beeld van zichzelf.

Psalmen 103:13
gelijk zich een vader ontfermt over zijn kinderen, ontfermt Zich de Here over wie Hem vrezen.
Spreuken 3:12
Want de Here bestraft wie Hij liefheeft, ja, gelijk een vader een zoon, aan wie hij welgevallen heeft.

Goede en slechte kinderen.

Spreuken 10:1z
Een wijs zoon verheugt zijn vader, maar een dwaas zoon is een bekommering voor zijn moeder.
Spreuken 15:20
Een wijs zoon verheugt de vader, maar een dwaas van een mens veracht zijn moeder.
Spreuken 17:21
Wie een zot verwekt, die wordt het tot kwelling, de vader van een dwaas zal zich niet verheugen.
Spreuken 17:25
Een dwaas zoon is zijn vader een ergernis en een verdriet voor wie hem baarde.
Spreuken 23:24-25
De vader van een rechtvaardige verblijdt zich zeer, wie een wijze verwekte, verheugt zich over hem. Mogen uw vader en uw moeder zich verheugen, moge zij, die u baarde, zich verblijden.
Spreuken 28:7
Wie de wet betracht, is een verstandig zoon, maar wie het met de doorbrengers houdt, maakt zijn vader te schande.