Ziel als pars pro toto voor mens

Genesis 12:5
Abram nu nam zijn vrouw Sarai en Lot, zijns broeders zoon, en al hun have, die zij verworven hadden, en de lieden, die zij in Haran verkregen hadden, en zij trokken uit om te gaan naar het land Kanaän, en zij kwamen in het land Kanaän.
Genesis 14:21
De koning van Sodom nu zeide tot Abram: Geef mij de mensen, en behoud de have voor u.
Genesis 17:14
En de onbesnedene, de man namelijk, die het vlees van zijn voorhuid niet laat besnijden, die mens zal uitgeroeid worden uit zijn volksgenoten: hij heeft mijn verbond verbroken.
Genesis 36:6
Esau nu nam zijn vrouwen, zijn zonen, zijn dochters en al de lieden die tot zijn huis behoorden, zijn kudde, al zijn vee en al zijn have, die hij in het land Kanaän verworven had, en hij ging van zijn broeder Jakob weg, naar een ander land.
Exodus 12:15-16
Zeven dagen zult gij ongezuurde broden eten; dadelijk op de eerste dag zult gij het zuurdeeg uit uw huizen verwijderen, want ieder die iets gezuurds eet, van de eerste tot de zevende dag, zo iemand {= die ziel} zal uit Israël worden uitgeroeid. Zowel op de eerste als op de zevende dag zult gij een heilige samenkomst hebben; generlei arbeid zal daarop verricht worden; slechts wat door ieder {= iedere ziel} gegeten wordt, alleen dat mag door u bereid worden.
Exodus 12:19
Zeven dagen zal er geen zuurdeeg in uw huizen gevonden worden, want ieder, die iets gezuurds eet, zo iemand {= die ziel} zal uit de vergadering van Israël worden uitgeroeid, hetzij hij een vreemdeling, hetzij hij in het land geboren is.
Exodus 4:19
Want de Here had tot Mozes in Midian gezegd: Keer terug naar Egypte, want alle mannen, die u naar het leven stonden, zijn dood.

In zeldzame gevallen kan het ook een dode mens aanduiden, alleen in de vaste uitdrukking „moeth nefesj”.

Leviticus 19:28
Gij zult geen insnijding voor een dode in uw lichaam maken en geen tekens in uw huid laten prikken: Ik ben de Here.
(Waarom wordt nefesj hier als ‚dode’ vertaald?)
Leviticus 21:11
Bij geen enkele dode {ziel} zal hij komen; aan zijn vader of moeder zal hij zich niet verontreinigen.
Numeri 6:6
Al de tijd, dat hij zich aan de Here gewijd heeft, zal hij bij geen dode {ziel} komen;
Numeri 19:11
Hij die het lijk {= de doze ziel} van enig mens aanraakt, zal zeven dagen onrein zijn.
Numeri 19:13
Ieder die een lijk {= de doze ziel}, enig mens, die gestorven is, aanraakt, en zich niet ontzondigt, verontreinigt de tabernakel des Heren, en hij zal uit Israël uitgeroeid worden; omdat het water der reiniging op hem niet gesprengd werd zal hij onrein wezen; zijn onreinheid is nog op hem.