Ziel in de betekenis van wie ook maar

Vaak heeft „ziel” de betekenis van „wie ook maar”, „wie dan ook” (vergelijk het Frans quiconque, Engels Whoever).

Exodus 31:14
Gij zult de sabbat onderhouden, want deze is iets heiligs voor u; wie hem ontheiligt, zal zeker ter dood gebracht worden, want ieder die daarop werk verricht, {die ziel} zal uitgeroeid worden uit het midden van zijn volksgenoten.
Leviticus 2:1
Wanneer iemand de Here een offergave van spijsoffer brengen wil, dan zal zijn offergave bestaan uit fijn meel, en hij zal olie daarop gieten en wierook daarbij doen.
Leviticus 4:2
Spreek tot de Israëlieten: Wanneer iemand zonder opzet zondigt in een van de dingen die de Here verboden heeft te doen, en een daarvan doet,
Leviticus 5:1-2
Wanneer iemand zondigt, in geval hij een overluid gesproken vervloeking hoort en getuige is, hetzij hij het zelf gehoord heeft of het te weten gekomen is, dan draagt hij, indien hij het niet aanbrengt, zijn ongerechtigheid. Of als iemand iets onreins aanraakt, hetzij het aas van een onrein wild dier, of van een onrein stuk vee, of van een onrein kruipend dier, zonder er zich van bewust te zijn, dan is hij onrein en schuldig.
Leviticus 5:4
Of wanneer iemand onbezonnen een eed uitspreekt, om iets te doen, hetzij kwaad, hetzij goed, hoe een mens ook maar in een eed onbezonnen spreken kan, zonder er zich van bewust te zijn, en hij bemerkt het, dan is hij schuldig aan een van deze dingen.
Leviticus 5:15
Wanneer iemand ontrouw wordt en zonder opzet zonde doet tegen iets van wat de Here geheiligd is, dan zal hij, als zijn boete, de Here een gave ram van het kleinvee brengen ten schuldoffer, de waarde geschat in zilveren sikkels naar de heilige sikkel.
Leviticus 5:17
Indien iemand zondigt en doet een van de dingen die de Here verboden heeft, zonder dat hij het weet, dan is hij toch schuldig en draagt zijn ongerechtigheid.
Leviticus 6:2
Wanneer iemand zonde doet en ontrouw wordt jegens de Here, en tegenover zijn volksgenoot ontkent, dat hij iets in bewaring heeft, of dat hem iets is ter hand gesteld, of dat hij iets weggeroofd heeft;
Leviticus 7:18
Indien toch op de derde dag gegeten wordt van het vlees van zijn vredeoffer, dan zal hij die dat gebracht heeft, niet welgevallig zijn; het zal hem niet ten goede gerekend worden, het zal iets verfoeilijks zijn, en wie {= de ziel die} daarvan eet, zal zijn ongerechtigheid dragen.
Leviticus 7:20-21
Maar iemand die, terwijl onreinheid hem aankleeft, vlees eet van het vredeoffer dat de Here toebehoort, die zal uit zijn volksgenoten uitgeroeid worden. En wanneer iemand iets onreins aanraakt, onreinheid van mensen of onreine dieren of enig onrein kruipend gedierte, en eet van het vlees van het vredeoffer dat de Here toebehoort, dan zal hij uit zijn volksgenoten uitgeroeid worden.
Leviticus 7:25
Want ieder die vet eet van het vee, waarvan men een vuuroffer voor de Here brengt, — wie dat eet, {die ziel} zal uit zijn volksgenoten uitgeroeid worden.
Leviticus 7:27
Al wie enig bloed eet, die {ziel} zal uit zijn volksgenoten uitgeroeid worden.
Leviticus 17:15
En ieder {= alle ziel}, hetzij geboren Israëliet of vreemdeling, die een gestorven of verscheurd dier eet, zal zijn klederen wassen, zich in water baden en onrein zijn tot de avond; dan zal hij rein zijn.
Leviticus 18:29
Want ieder die iets van al deze gruwelen doet, — degenen {= die zielen}, die ze doen, zullen uit het midden van hun volk uitgeroeid worden.
Leviticus 19:8
Wie het eet, zal zijn ongerechtigheid dragen, omdat hij het heilige des Heren ontwijd heeft; zo iemand {= die ziel} zal uit zijn volksgenoten worden uitgeroeid.
Leviticus 20:6
En iemand, die zich tot de geesten van doden of tot waarzeggende geesten wendt, om die overspelig na te lopen; tegen zo iemand {= die ziel} zal Ik mijn aangezicht keren en hem uit het midden van zijn volk uitroeien.
Leviticus 22:11
Maar wanneer de priester iemand als eigendom koopt met zijn geld, mag deze daarvan eten, ook zij, die in zijn huis geboren werden, mogen van zijn spijs eten.
Leviticus 23:29-30
Want ieder die zich op die dag niet zal verootmoedigen, zal uitgeroeid worden uit zijn volksgenoten. Ieder die enige arbeid verricht op die dag, zal Ik verdelgen uit het midden van zijn volk.
Numeri 15:30-31
Maar wie iets met voorbedachten rade doet, hetzij geboren Israëliet, hetzij vreemdeling, die zal een lasteraar van de Here zijn, die {ziel} zal uit zijn volk worden uitgeroeid, want hij heeft het woord des Heren veracht en zijn gebod geschonden; die {ziel} zal zeker uitgeroeid worden, zijn ongerechtigheid is op hem.