De instelling van het besnijdenisgebod

Genesis 17:9-13
Voorts zeide God tot Abraham: En wat u aangaat, gij zult mijn verbond houden, gij en uw nageslacht, in hun geslachten. Dit is mijn verbond, dat gij zult houden tussen Mij en u en uw nageslacht: dat bij u al wat mannelijk is besneden worde; gij zult het vlees van uw voorhuid laten besnijden, en dat zal tot een teken van het verbond zijn tussen Mij en u. Wie acht dagen oud is, zal bij u besneden worden, al wat mannelijk is in uw geslachten: zowel wie in uw huis geboren is, als wie van enige vreemdeling voor geld is gekocht, doch niet van uw nageslacht is. Wie in uw huis geboren is en wie door u voor geld gekocht is, moet voorzeker besneden worden; zo zal mijn verbond in uw vlees zijn tot een eeuwig verbond.
Leviticus 12:3
En op de achtste dag zal het vlees van zijn voorhuid besneden worden.
Johannes 7:22-23
Daarom: Mozes heeft u de besnijdenis gegeven (niet, dat zij van Mozes komt maar van de vaderen) en gij besnijdt een mens op sabbat. Als een mens op sabbat de besnijdenis ontvangt, opdat de wet van Mozes niet verbroken worde, zijt gij dan op Mij vertoornd, omdat Ik op sabbat een gehele mens gezond gemaakt heb?
Handelingen 7:8
En Hij gaf hem het verbond der besnijdenis; en aldus verwekte hij Isaak en besneed hem op de achtste dag; en Isaak verwekte Jakob en Jakob de twaalf aartsvaders.

Het voorrecht der besnijdenis onder het Oude Verbond.

Exodus 12:44
Iedere slaaf, die door iemand voor geld is gekocht, mag er eerst van eten, wanneer gij hem besneden hebt.
Exodus 12:48
Maar wanneer een vreemdeling bij u vertoeft en de Here het Pascha wil vieren, dan zal ieder van het mannelijk geslacht, die bij hem behoort, besneden worden; eerst dan mag hij naderen om het te vieren; hij zal gelden als in het land geboren. Maar geen enkele onbesnedene mag ervan eten.

Vanwege het besnijdenis­verbond worden de Joden wel als „de besnedenen”, of als „uit de besnijdenis” aangeduid.

Handelingen 10:45a
En al de gelovigen uit de besnijdenis, die met Petrus waren medegekomen, stonden verbaasd,
Handelingen 11:2
En toen Petrus naar Jeruzalem gegaan was, verschilden zij, die uit de besnijdenis waren, met hem van mening,
Romeinen 15:8
Ik bedoel namelijk, dat Christus ter wille van de waarachtigheid Gods een dienaar van besnedenen geweest is, om de beloften, aan de vaderen gedaan, te bevestigen,
Galaten 2:7-9
Maar integendeel: toen zij zagen, dat mij de prediking van het evangelie aan de onbesnedenen toevertrouwd was, gelijk aan Petrus die aan de besnedenen, — immers Hij, die Petrus kracht gaf om apostel te zijn voor de besnedenen, gaf die kracht ook aan mij voor de heidenen —, en toen zij de genade, die mij geschonken was, opmerkten, reikten Jakobus Kefas en Johannes, die voor steunpilaren goldn, mij en Barnabas de broederhand: wij zouden naar de heidenen, zij naar de besnedenen gaan.
Galaten 2:12
Want voordat sommigen uit de kring van Jakobus gekomen waren, at hij met de heidenen aan een tafel, maar toen zij kwamen, trok hij zich terug en zonderde zich af uit vrees voor de besnedenen.
Kolossenzen 4:11
en Jezus genaamd Justus, de enigen uit de besnedenen, die mijn medewerkers zijn voor het Koninkrijk Gods, en die mij dan ook tot troost zijn geweest.
Titus 1:10
Want velen willen van geen tucht weten: het zijn ijdele praters en misleiders, vooral die uit de besnijdenis zijn.