Wonder­handelingen

Veel wonderen gaan gepaard met beeldende handelingen.

Wassingen bij genezingen.

2 Koningen 5:10
Elisa zond een bode tot hem met de opdracht: Ga heen en baad u zevenmaal in de Jordaan, dan zal uw lichaam weer gezond worden en gij zult rein zijn.
2 Koningen 5:14
Dus daalde hij af en dompelde zich zevenmaal onder in de Jordaan, naar het woord van de man Gods; en zijn lichaam werd weer gezond als het lichaam van een kleine jongen, en hij was rein.
Johannes 9:7
en zeide tot hem: Ga heen, was u in het badwater Siloam, hetgeen vertaald wordt door: uitgezonden. Hij dan ging heen, wies zich en kwam ziende terug.
Johannes 9:11
Hij antwoordde: De mens, die Jezus genoemd wordt, maakte slijk, streek het op mijn ogen en zeide tot mij: Ga heen naar Siloam en was u. Ik ging dan heen en toen ik mij gewassen had, werd ik ziende.
Johannes 9:15
Opnieuw vroegen hem ook de Farizeeën, hoe hij ziende was geworden. En hij zeide tot hen: Hij legde slijk op mijn ogen, ik wies mij, en nu kan ik zien.

Aanrakingen bij doden­opwekkingen.

1 Koningen 17:21
Toen strekte hij zich driemaal uit bovenop het kind en riep tot de Here en zeide: Here, mijn God! Laat toch de ziel van dit kind in hem terugkeren.
2 Koningen 4:29
Hij zeide tot Gehazi: Omgord uw lendenen, neem mijn staf in uw hand en ga op weg. Wanneer gij iemand ontmoet, groet hem niet, en wanneer iemand u groet, antwoord hem niet; en leg mijn staf op het gelaat van de knaap.
2 Koningen 4:31
Gehazi nu was voor hen uitgegaan en had de staf op het gelaat van de knaap gelegd; maar er kwam geen geluid en geen levensteken; toen keerde hij terug hem tegemoet en berichtte hem: De jongen is niet ontwaakt.
2 Koningen 4:34-35
Daarna ging hij bovenop de knaap liggen; hij legde zijn mond op diens mond, zijn ogen op diens ogen, zijn handen op diens handen, en boog zich zo over hem heen. Daarop werd het lichaam van de knaap warm. Daarna keerde hij terug en ging eenmaal het huis op en neer; dan ging hij naar boven en boog zich over hem heen. Toen niesde de jongen zevenmaal en opende zijn ogen.
Handelingen 20:10
Doch Paulus kwam naar beneden, wierp zich op hem, en sloeg de armen om hem heen, en zeide: Maakt geen misbaar, want er is leven in hem.
Zie ook
Handelingen 9:40, waar dit (uit betamelijkheidsoverwegingen?) juist niet gebeurt.

Andere handelingen (Mozes slaat op de rots, had moeten spreken).

2 Koningen 2:8
Daarop nam Elia zijn mantel, wond hem samen en sloeg op het water; en dit verdeelde zich herwaarts en derwaarts, zodat zij beiden door het droge overstaken.
2 Koningen 2:14
En hij nam de mantel van Elia, die van hem afgevallen was, sloeg op het water, en riep: Waar is de Here, de God van Elia, ja Hij? Hij sloeg op het water en dit verdeelde zich herwaarts en derwaarts, zodat Elisa kon oversteken.
2 Koningen 4:41
Doch hij zeide: Haal dan meel. En hij wierp het in de pot en zeide: Schep op voor het volk, opdat zij eten. Toen was er niets kwaads meer in de pot.
2 Koningen 6:6z
En toen hij hem de plaats gewezen had, sneed hij een stuk hout af, wierp het daarheen en deed het ijzer bovendrijven.
(Het drijven hoeft geen wonder te zijn. Het zou ook kunnen gaan om een nauwkeurig door het oog van de bijl mikken van het hout — dat mikken zou eventueel ook het wonder kunnen zijn.)
2 Koningen 13:15-19
Elisa zeide tot hem: Haal boog en pijlen. En toen hij voor hem boog en pijlen gehaald had, zeide hij tot de koning van Israël: Leg uw hand aan de boog. En hij legde er zijn hand aan. Toen legde Elisa zijn handen op die van de koning. Daarna beval hij: Open het venster naar het oosten. En toen hij het geopend had, zeide Elisa: Schiet. En hij schoot. Toen zeide hij: Een pijl der overwinning van de Here, ja, een pijl der overwinning op Aram. Gij zult Aram bij Afek tot vernietiging toe verslaan. Daarna zeide hij: Neem de pijlen. Toen hij ze genomen had, zeide hij tot de koning van Israël: Sla op de grond. Hij sloeg driemaal en hield toen op. En de man Gods werd toornig op hem en zeide: Gij hadt vijfmaal of zesmaal moeten slaan, dan hadt gij Aram verslagen tot vernietiging toe. Maar nu zult gij Aram driemaal verslaan.
(Vervulling in 2 Koningen 13:25.)