Commentaar op Deuteronomium
Het boek Deuteronomium heeft de vorm van een Hittitisch vazalsverdrag.
Kanttekeningen.
- Deuteronomium 5:3
- Niet met onze vaderen heeft de Here dit verbond gesloten, maar met ons, zoals wij hier heden allen in leven zijn.
- (Dit is niet in tegenspraak met Deuteronomium 1:35, want zoals Numeri 14:29 en Numeri 32:11 tonen betreft dat laatste vers enkel de mannen boven de 20 jaar — Numeri 1:2-3. Bij hertelling blijkt onder die groep (Numeri 26:2, Numeri 32:13) dan ook niemand van de oude garde overgebleven te zijn: Numeri 26:64-65).
- Deuteronomium 23:2
- Een bastaardꜛ is hier waarschijnlijk een persoon van gemengde afkomst — half Jood, half heiden. Zo iemand kon besluiten Jood te worden, maar deed hij dat niet, dan mocht hij niet in de vergadering komen, hoe gering het niet-Joodse deel van zijn bloed ook was. (Het enige andere voorkomen van mamzerꜛ, bastaardꜛ is in Zacharia 9:6.)
- Deuteronomium 15:11
- Dit vers is een terechtwijzing: als de Israëlieten met mildheid zouden geven zou er namelijk niet èèn arme onder hen zijn: Deuteronomium 15:4-5. Op die basis moet ook het verwijt van Jezus (Mattheüs 26:11, Marcus 14:7, Johannes 12:8) gezien worden: Israël heeft zich nooit serieus om de armen bekommerd, en dan zouden nu opeens, nu Jezus er is, die armen voorgaan?
- Deuteronomium 17:16-17
- De koningꜛ moet op God vertrouwenꜛ, en niet op aardse bronnen van politiekeꜛ machtꜛ. Op dit punt viel Salomoꜛ, en valt bijna iedere moderne regeringꜛ, die van Israël incluis.
- Paardenꜛ
- Met paardenꜛ kunnen strijdwagensꜛ getrokken worden. Ze staan dus voor krijgstechnologieꜛ. God heeft bij de uittocht juist bewezen sterker te zijn dan paarden en wagensꜛ (Exodus 15:19; Deuteronomium 11:4), Hij belooft dat ook in de toekomst te zijn (Deuteronomium 20:1), en houdt die belofte (Jozua 11:4-9). Samuël waarschuwt het volk voor deze neiging van koningen (1 Samuël 8:10-12). Salomo: 1 Koningen 4:26. Het hebben van paarden is een zonde op één lijn met toverij en afgoderij (Micha 5:10-14).
- Vrouwenꜛ
- Verzwagering was de normale manier om een verbond te sluiten, waarbij de gehuwde vrouwꜛ meteen gijzelaar was. Ze staan dus voor verdragenꜛ en alliantiesꜛ, bondgenootschappenꜛ. Salomo: 1 Koningen 3:1; 1 Koningen 11:1.
- Zilverꜛ en goudꜛ
- Hiermee kunnen soldaten gehuurd (defensiekas), en vijanden afgekocht worden. Salomo: 1 Koningen 10:14-15.
- In Jesaja 2:7-8 worden dezelfde zaken veroordeeld. In plaats van „vrouwen”, wat in de tekst betekenisloos zou zijn, wordt hun effect genoemd: afgodenꜛ (vergelijk 1 Koningen 11:4).