Vlijt

IJver en Nijverheid. De Bijbel benadert dit vooral vanuit de negatieve kant: het afwijzen van luiheid.

Luiheid leidt tot gebrek (speciaal ook voor boeren).

Spreuken 6:6-11
Ga tot de mier, gij luiaard, zie haar wegen en word wijs: hoewel zij geen aanvoerder heeft, noch leidsman, noch heerser, bereidt zij in de zomer haar brood, verzamelt zij in de oogst haar spijs. Hoelang, luiaard, zult gij neerliggen, wanneer zult gij opstaan uit uw slaap? Nog even slapen, nog even sluimeren, nog even liggen met gevouwen handen; daar komt uw armoede over u als een snelle loper en uw gebrek als een gewapend man.
Spreuken 10:26
Wat azijn is voor de tanden en wat rook is voor de ogen, dat is de luiaard voor wie hem zenden.
Spreuken 13:4
De ziel van de luiaard is begerig, maar tevergeefs, doch de ziel van de vlijtigen wordt overvloedig verkwikt.
Spreuken 15:19
De weg van de luiaard is als een doornhaag, maar het pad der oprechten is welgebaand.
Spreuken 19:24
Al heeft de luiaard zijn hand in de schotel gestoken, hij brengt ze niet eens aan de mond.
Spreuken 20:13
Heb de slaap niet lief, opdat gij niet verarmt, houd uw ogen open, dan hebt gij brood genoeg.
Spreuken 21:25
De begeerte van de luiaard brengt hem ten dode, want zijn handen weigeren te werken.
Spreuken 22:13
De luiaard zegt: Er is een leeuw op de straat, ik moest eens op het plein gedood worden!
Spreuken 23:21
Verkeer niet met wie zich te buiten gaan aan wijn en vlees; want een drinker en een doorbrenger verarmen, en slaperigheid doet lompen dragen.
Spreuken 26:13
De luiaard zegt: Een roofdier op de weg! een leeuw op straat!
Spreuken 26:14
De deur draait zich om op haar scharnieren, zo de luiaard op zijn bed.
Spreuken 26:15
Al heeft de luiaard zijn hand in de schotel gestoken, hij is te traag om haar naar zijn mond te brengen.
Spreuken 26:16
De luiaard is wijzer in eigen oog dan zeven die verstandig antwoord geven.