Makkers, staakt uw wild geraas!
Ik heb een baard, en word soms uitgescholden voor Sinterklaasꜛꜛ. Hoe daarop te reageren? Niet, of met een grapje, is natuurlijk een mogelijkheid. Ik zou natuurlijk mijn baard af kunnen scheren, maar waarom zou ik die vlegels hun zin geven? Ik zou hen ook aan kunnen geven, want ze doen het vast niet alleen bij mij. De meest onredelijke reactie lijkt mij eropaan te dringen dat Sint Nicolaasꜛ zijn baard af zou scheren. Als we daarmee zouden beginnen zou ik voor Kerstmanꜛ uitgescholden worden, dan voor Kabouter Plopꜛ, en voor we het weten hebben we helemaal geen fictieve bebaarde landgenoten meer over!
En dan: waarom daar ophouden? Ik ben ook uitgescholden voor Osama Bin Ladenꜛ — goed, daar heeft president Barack Obamaꜛ toen adequaat op gereageerd — en verder in het verleden voor Chriet Titulaerꜛ. Had Chriet dan ook maar zijn baard moeten afscheren om te voorkomen dat zijn naam als scheldwoord voor anderen gebruikt wordt? Als we daaraan beginnen moet ik uiteindelijk toch nog onder het mes, nu niet om zelf niet uitgescholden te worden, maar om te voorkomen dat andere bebaarden voor „Biep” uitgescholden worden.
Volgens mij ligt de oplossing heel ergens anders — en toch bij Sinterklaas. Die moet zich niet scheren, maar in december een paar potige Zwarte Pieten bij die schelmen langssturen, en hun laten merken dat een Zwarte Pietꜛ de roeꜛ niet tevergeefs draagt. Onze Goedheiligmanꜛ is bij uitstek geëquipeerd voor zulke opvoedkundige exercities.
De roep om afschaffing van Zwarte Pietꜛ doet dan ook vreemd aan. Een paar vlerken maken misbruik van ons erfgoed, en wij breken vervolgens eigenhandig dat erfgoed af. Zo heb je helemaal geen vandalen meer nodig: iemand hoeft maar te wijzen en wijzelf brengen de vernielingen wel aan. Als de massa's daar achter komen wordt het pijnlijk: scheld me uit voor achterlijke gladiool, en dat is het einde van de Keukenhof (of de Nijmeegse vierdaagse). Iemand vindt dat ik met molentjes loop, of een klap van de molen heb gehad — weg met de Zaanse Schans! Het helpt ook niet, want het kan hooligansꜛ niet schelen aan welke kant ze staan, als ze maar kapot kunnen maken. Zo is er een groep die zich bij de antipietersꜛ heeft geschaard en kinderfeestjesꜛ versjtiert, en een andere die die groep dan weer met geweld aanvalt. We zagen dat eerder bij voetbalꜛ: ze kiezen partij voor één van de verenigingen, en gebruiken dat als excuus voor knokpartijen. Als we zouden besluiten voetbal dan maar af te schaffen zouden er onmiddellijk groepen voor en tegen voetbal ontstaan die elkaar in de haren zouden vliegen. De taak van redelijke burgers zou juist moeten zijn de werkelijke slachtoffers: de maatschappij (waaronder allochtonen) en de cultuur (waaronder voetbal en Zwarte Piet) te beschermen tegen zulke groepen.
Natuurlijk mag men tegen allerlei zaken zijn. We hebben ook een Republikeins Genootschapꜛ, dat tegen het Koningshuisꜛ is. Niets mis mee, zolang ze zich netjes gedragen en geen Koningsdagꜛ gaan verpesten. Als ze dat wel zouden doen zouden we het Koningshuis tegen hen in bescherming moeten nemen — en als ze zouden worden aangevallen door onverlaten die zich presenteren als „voor het Koningshuis” zouden we zowel Koningshuis als Genootschap tegen hen in bescherming moeten nemen. Elke groep die geweld gebruikt — en het vandaliseren van immaterieel erfgoed is geweld! — hoort niet in dit land. Kick them out!
De achtergrond
In het geval van Zwarte Piet ligt het probleem volgens mij dieper dan het vaak wordt voorgesteld, en stamt uit de jaren zeventig. Laat me dat uitleggen. Ik begin al oud te worden (hoewel ik nog geen 5% van de respectabele ouderdom van Sint Nicolaas heb), en ik zat van 1973 tot 1979 op de middelbare school — en in die paar schooljaren is er heel wat veranderd. Tot ik naar de middelbare school ging hadden we nog Zwarte Pieten. Die waren, zoals de naam al zegt, zwart, en verder waren ze wijs („Alles ziet die slimme Piet; zich vergissen kan hij niet”) en vindingrijk. We hadden ontzag voor hen; vanwege die wijsheid natuurlijk, maar ook vanwege hun klimvermogen — en vanwege die gardꜛ. Ze gaven ons dat heerlijke genot van te kunnen griezelen, verhevigd door dat roetzwarte gezicht, de nacht („Ja, hij komt in donk're nachten”), het herfstweer („Hoor, de wind waait door de bomen!”), en de gespeelde onzekerheid of we wel zoet genoeg waren geweest. Van dat laatste zingt, met heerlijk taalgebruik, het lied der liederen, „Zie, de maan”, aan het eind van ieder vers:
„Vol verwachting klopt ons hart, wie de koek krijgt, wie de gard!”
„Maar o wee! Wat bitter smart, krijgen wij voor koek een gard!”
„Ban dus vrij de vrees van 't hart; 'k wed: er ligt geen enk'le gard!”.
We wisten natuurlijk wel dat we beloond zouden worden, maar we konden toch even verrukkelijk huiveren: —Wie zoet is krijgt lekkers; wie stout is de roe”.
Blijkbaar was dat laatste niet naar de smaak van een bepaalde soort grachtengordeloudersꜛ, die meenden dat een eindejaarsbonusꜛ een recht diende te zijn, onafhankelijk van de prestaties, en dat van een malus al helemaal geen sprake zou mogen zijn — die roe, die plakꜛ, en dat zakje met wat zoutꜛ moesten weg! Zoals de nieuwsberichten ons leren werden enige van hun kinderen later bankdirecteur, of leider van een groot bedrijf, en introduceerden die hun met de paplepel ingegoten graaicultuurꜛ ook daar. Diezelfde les — mijn gedrag heeft geen consequenties — bracht anderen ertoe mensen uit te schelden voor „Zwarte Piet”, of met antipietactiesꜛ het Sinterklaasfeestꜛ te verstoren.
Toen ik van de middelbare school afkwam waren die Zwarte Pieten weg. Nu waren er negerbruine Pietenꜛ, die dom waren en met een soort Surinaams accent spraken. Er kwamen ook nieuwe Sinterklaasliedjes, zoals over een Piet met een lekke band die meende dat er een pepernootje in zijn band zat. Piet was onschadelijk, belachelijk, en nodeloos gemaakt. Er kwamen verhalen waarin de Pieten vooral een hinder voor de Sint waren — doordat ze een gat in de stoomboot boorden, bijvoorbeeld. Je kon niet meer lachen met, maar alleen nog om die bruine Pietenꜛ.
Ik heb ruim tien jaar in West-Afrika gewoond, en weet aardig goed hoe negers eruit zien — en Zwarte Pieten lijken in de verste verte niet op negers. De uitvinders van de bruine Pieten (laten we hen de bruinbakkersꜛ noemen) wilden blijkbaar een verband leggen, maar dat zegt meer over hen dan over onze Sinterklaastraditieꜛ. Bij Zwarte Pieten is overduidelijk waar die kleur vandaan komt. Het zit wat onegaal, het geeft af, soms zie je een vlekje blanke huid — het zijn roetmoppen, de echte roetpieten, maar dan met veel meer roet. Toen Godfried Bomans in 1951 de Heiligmanꜛ in Spanje opzocht wist hij dat ook heel goed:
„Hij ging me voor door een nauwe gang en opeens zag ik dat er wat roet achter zijn oren zat. Ik kreeg plotseling een vermoeden. ‚Zeg eens,’ riep ik, ‚ben jij Zwarte Piet?’ Hij grinnikte en liet mij in een net vertrek. ‚Je krijgt 't er nooit helemáál af,’ zei hij, ‚wacht u hier maar even’.”
Zwarte Pieten hebben ook duidelijk rode lippen, en niet de bruine lippen van negers (en van bruine Pieten). En zwartepietenhaarꜛ is Ionisch: zwart met krullende golfjes, zoals je mag verwachten van iemand uit Myra. (Voor wie het niet weet: typisch negerkroeshaar heeft krulletjes van zo'n twee millimeter doorsnede — dat hebben ze zelfs de bruine Pieten voor zover ik weet gelukkig nooit gegeven.)
De associatie met negers is niet nieuw — die fout is in het verleden ook wel gemaakt, maar toen had men nog het excuus dat de meeste mensen geen idee hadden hoe een neger er eigenlijk uitzag. Dat geldt voor de bruinbakkers niet — die hebben juist de Piet tot neger, en nog wel tot domme neger, gemaakt. (Overigens slaat de associatie met nikkersꜛ, zwarte watergeestenꜛ, op Ruprechtꜛ, de knecht die onze Sint in Duitsland helpt.)
Het probleem
Toen Zwarte Pieten eenmaal met negers waren geassocieerd kwam de tweede stap: mensen gingen hun ideeën over negers op die Pieten projecteren. Wie tegen negers waren (de „alle kleuren mogen, als het maar geen zwart is”-groep) wilden Piet het land uit gooien; wie negers minderwaardig vonden (de rekels van het begin van dit verhaal) konden „Zwarte Piet” als scheldwoord gebruiken, en wie met schuldgevoelens over ons slavernijverledenꜛ zaten (de zielknijpersꜛ) konden zich beter voelen door een leeg gebaar te maken ten koste van die Pieten.
Want daar komt een tweede punt om de hoek kijken: Sint krijgt opeens de verdachtmaking van slavernij aangesmeerd! Kom op, mensen — het allereerste, alleroudste Sinterklaasverhaalꜛ, het verhaal van de schoenmaker met zijn drie dochters, vertelt hoe Nicolaas van verwende rijke jongeman (die, als de term had bestaan, misschien anderen voor Zwarte Piet zou hebben uitgescholden) tot filantroopꜛ werd en drie jonge meisjes van een toekomst als slavinnetjes redde door goudklompjes in hun schoentjes te leggen — en daarbij en passant, onbedoeld, zelf de eerste Zwarte Piet werd. Als iemand als antislavernijsymboolꜛ op zou kunnen treden is het Sinterklaas wel! En mogelijk heeft hij dat ook: dat Oostafrikaanse pyjama-achtige pakje dat Zwarte Piet in de eerste druk van Jan Schenkmans beroemde Sinterklaasboek draagt is wellicht een hommage aan de vrijkoop van een slaafje door Prinses Marianneꜛ. In latere drukken krijgt Zwarte Piet weer het bekende pofbroekcostuum van de 16e-eeuwse edelman en diens voornamere bedienden.
Als Nicolaas werkelijk slaven gehouden zou hebben, en daar geen berouw van zou hebben gehad, had hij nooit heilig verklaard mogen worden — dan zouden we niet de Zwarte Pieten, maar juist Sinterklaas moeten afschaffen! Maar dat heeft hij niet (ook de gouden oorringen bestempelen Zwarte Piet tot lid van de gegoede stand), en de verdachtmakingen aan zijn adres zijn dan ook pure laster — in de zak wegens smaad met die zielknijpers!
Begrijp me goed: schuldbesef voor wat we als volk in het verleden aan kwaads gedaan hebben is een goede, en moreel noodzakelijke, zaak. Daar mogen we nooit excuses voor maken. De fout van die zielknijpers is niet dat schuldbesef, maar hun projectie daarvan op Sinterklaas, en bovenal hun houding: mijn gevoel is belangrijker dan de gevoelens van anderen. Wie werkelijk wat wil goedmaken kan kiezen uit talloze liefdadige organisaties, zoals Stichting Laafi.
Dus wat is er aan de hand met die zielknijpers, dat ze bij die tot neger gemaakte Pieten aan slavernij denken?
- Misschien kennen ze allereerst het geloof van Sint Nicolaas niet — het geloof dat de ongelijkheid tussen rassen en geslachten heeft opgeheven, en waarin de hoogste de dienaar van allen is.
- Mogelijk hebben ze ook schuldgevoelens bij hun reflexmatige associatie „zwart → neger → slaaf”, schuldgevoelens die ze vervolgens projecteren op de onschuldige feestvierders — het is altijd moeilijk de schuld bij jezelf te erkennen, en gemakkelijker die bij de ander te leggen. En als je jezelf er dan van kunt overtuigen „voor de goede zaak” te strijden werkt het actievoeren ook nog als boetedoening. Maar uiteindelijk blijft het natuurlijk gewoon een vorm van vandalisme — cultuurvandalisme. En daarmee is het niet zo heel anders dan wat die scheldende schelmen uit het begin van dit stukje deden, die ook tekeergaan tegen iets wat volgens hen zou moeten verdwijnen. Les extrèmes se touchent.
De oplossing
Elk van de groepen ziet de splinter in het oog van de anderen natuurlijk heel goed, maar de balk in het eigen oog erkennen is veel moeilijker. Discussies en compromissen zullen daarom ook niet eenvoudig zijn, en zullen al gauw tot „gedeelde schade” leiden. Volgens mij is een veelbelovender weg de erkenning door alle groepen dat de acties in het verleden van de bruinbakkers aan de basis van de moeilijkheden liggen. We kunnen die bruinbakkers zelf buiten beeld laten, en eenvoudigweg hun acties — het vernegeren van Zwarte Piet — ongedaan maken. Zwarte Piet moet niet weg, hij moet juist terugkomen. Bruine Piet moet weg!
We willen weer roetzwarte Pieten, met autoriteit: met roe en plak. Pieten die weer alles zien, en zorgen dat Sints Grote Boek volledig is. Pieten die spannende en grappige verhalen kunnen vertellen over hun tochten op het dak en door de schoorsteen. Pieten die ons versteld doen staan door hun acrobatiek. Pieten tegen wie je op kunt kijken. Pieten ook die ons in herinnering houden dat weldaden geen recht zijn; dat daar behoorlijk gedrag tegenover dient te staan. Daarbij hoort natuurlijk ook dat nieuwe Pietje dat alles nog moet leren en steeds verkeerd doet wat de andere Pieten goed doen, maar diens gedrag is de hilarische uitzondering, niet — zoals bij de bruine Pieten — de norm. Een actiecomité daartoe zou geen strijdbare, maar juist een luchtige, grappige naam moeten hebben — misschien Geef Piet de roe! of zoiets.
Voor verschillende partijen zou dit als een overwinning moeten worden gezien: zo krijgen zij die de traditie willen behouden veel terug van wat verloren was gegaan (het Grote Boek, de gard, de echte Zwarte Pieten), en zij die een slavernijsymbool zien raken de bruine Piet, en daarmee de negerassociatie, kwijt. De grote verliezers zijn de knokkers en rustverstoorders, aan welke kant die ook claimen te staan: die worden opeens geconfronteerd met assertieve, met roe en plak bewapende Zwarte Pieten, die alles zien en rapporteren wat ze uitspoken. Mij dunkt dat met hun verlies weinig anderen moeite zullen hebben.