embryologie

Het embryologisch argument heeft een rijke en niet geheel frisse geschiedenis. Dat embryo's uiterlijk meer op elkaar lijken dan op de volwassen exemplaren waartoe ze kunnen uitgroeien is duidelijk, en ook niet verrassend: (bevruchte) eicellen lijken op elkaar, dus van wezens in ontwikkeling van eicel tot imago (volwassen wezen) kan men ook verwachten dat ze op elkaar lijken, en wel meer naarmate ze nog meer op de oorspronkelijke eicel lijken.

Het was de bioloog Ernst Haeckel die dit gegeven uitbouwde tot een belangrijk argument voor evolutie, met zijn recapitulatietheorie, gebaseerd op de stelling „ontogenese recapituleert fylogenese”, oftewel de ontwikkeling van ieder individu herhaalt de ontwikkeling van de soort. Met talloze platen van embryo's van allerlei dieren in verschillende stadia van ontwikkeling liet hij zien dat bijvoorbeeld ook het menselijk embryo door een vissenfase (met kieuwen) en een reptielfase (met staart) ging.

Pas tientallen jaren later bleek dat deze platen op bedrog berustten, en dat de werkelijke ontwikkeling heel anders verloopt: vreemd genoeg is er een convergentie­fase tussen twee divergentie­fasen: embryo's differentiëren snel, convergeren vervolgens zodat ze meer op elkaar gaan lijken, om vervolgens weer te differentiëren tot hun verschillende soorten. En toen men de embryo's in groter detail kon onderzoeken bleken ook die zogenaamde primitieve organen niet te bestaan. Zo is die „staart” van het menselijk embryo niets anders dan een ruggengraat die sneller gegroeid is dan de rest van het embryo. (Uit de ruggengraat groeien de hersenen, en het menselijk embryo zet alles op alles om zo snel mogelijk zo groot mogelijke hersenen te hebben. Ook een zuigeling heeft nog een naar verhouding enorm groot hoofd, zonder dat we daar een primitief orgaan van vroegere groothoofdige wezens in zien.) Een echte primitieve staart zou uit weefsels bestaan die overeenkomen met (onder meer) de staart­wervels van reptielen, en die later zouden degenereren, maar de menselijke uitstulping bevat weefsel dat later in de rug achter de borst en buik zal belanden, in alles behalve gedegenereerde toestand.

Inmiddels had de recapitulatietheorie van Haeckel heel wat te weeg gebracht in de intellectuele wereld. Zo werd Sigmund Freud er diepgaand door beïnvloed, en ontwikkelde zo zijn neurosenleer: neurosen zouden frustraties uit vroegere evolutiefasen zijn, die zich bij de niet geheel uitontwikkelde mens konden manifesteren zoals een reptielenstaart zich kon manifesteren. Zo iemand kon dan last hebben van het feit dat zijn voorvaderen ooit de stamvader vermoord hadden omdat die alle vrouwen van de stam voor zichzelf wilde hebben, bij voorbeeld. En primitieve volkeren zouden allemaal nog in zo'n vroegere fase leven, en konden slechts door een strenge, westerse, opvoeding „verheven” worden.

Ook de criminoloog Cesare Lombroso baseerde zich op de recapitulatietheorie met zijn stelling dat misdadigheid zichtbaar was aan het ontwikkelingstype. Misdadigers, of feitelijk allen die aan de uiterlijke beschrijving voldeden, waren primitief en niet voluit mensen, en konden dus vernietigd worden. En zelfs nadat dit alles tot de verschrikkingen onder Adolf Hitler had geleid schreef iemand als de uiterst populaire pedagoog Dr.Spock nog dat de ontwikkeling van het kind verloopt van vis via viervoeter tot mens, en was het een belangrijk argument voor abortus provocatus: een aborteur doodt immers niet een mens, maar een veel primitiever wezen.

((Stephen Jay Gould heeft over deze geschiedenis een boek geschreven, Ontogeny and Philogeny. Het kraakbeen van Meckel is niet zinloos: het positioneert de gehoorbeentjes. Een deel ervan (de kop) wordt zelf deel van de hamer.))