De Christen als vreemdeling en bijwoner

Christenen, gered uit de wereld, zijn hier vreemdelingen en bijwoners (in Godgelijkheid).

Psalmen 45:11
Hoor, o dochter, en zie, en neig uw oor, vergeet uw volk en het huis van uw vader,
Hebreeën 11:13
In (dat) geloof zijn deze allen gestorven, zonder de beloften verkregen te hebben; slechts uit de verte hebben zij die gezien en begroet, en zij hebben beleden, dat zij vreemdelingen en bijwoners waren op aarde.
1 Petrus 1:1
Petrus, een apostel van Jezus Christus, aan de vreemdelingen, die in de verstrooiing zijn in Pontus, Galatië, Kappadocië, Asia en Bithynië,
1 Petrus 1:17z
wandelt dan in vreze de tijd uwer vreemdelingschap,
1 Petrus 2:11
Geliefden, ik vermaan u als bijwoners en vreemdelingen, dat gij u onthoudt van de vleselijke begeerten, die strijd voeren tegen uw ziel;

Zij zijn onderdanen van een andere natie.

Efeziërs 2:19-20
Zo zijt gij dan geen vreemdelingen en bijwoners meer, maar medeburgers der heiligen en huisgenoten Gods, gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, terwijl Christus Jezus zelf de hoeksteen is.
Filippenzen 3:20-21
Want wij zijn burgers van een rijk in de hemelen, waaruit wij ook de Here Jezus Christus als verlosser verwachten, die ons vernederd lichaam veranderen zal, zodat het aan zijn verheerlijkt lichaam gelijkvormig wordt, naar de kracht, waarmede Hij ook alle dingen Zich kan onderwerpen.
Hebreeën 11:16
En als zij gedachtig geweest waren aan het vaderland, dat zij verlaten hadden, zouden zij gelegenheid gehad hebben terug te keren;
1 Petrus 2:9-10
Gij echter zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk [Gode] ten eigendom, om de grote daden te verkondigen van Hem, die u uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht: u, eens niet zijn volk, nu echter Gods volk, eens zonder ontferming, nu in zijn ontferming aangenomen.

Zij zijn een nieuwe schepping, en dienen zich daar dan ook naar te gedragen, bijvoorbeeld door zich niet in te laten met bezit of goddelozen.

Romeinen 13:14
Maar doet de Here Jezus Christus aan en wijdt geen zorg aan het vlees, zodat begeerten worden opgewekt.
Jakobus 4:4
Overspeligen, weet gij niet, dat de vriendschap met de wereld vijandschap tegen God is? Wie dus een vriend der wereld wil zijn, wordt metterdaad een vijand van God.
1 Johannes 2:15-17
Hebt de wereld niet lief en hetgeen in de wereld is. Indien iemand de wereld liefheeft, de liefde des Vaders is niet in hem. Want al wat in de wereld is: de begeerte des vlezes, de begeerte der ogen en een hovaardig leven, is niet uit de Vader, maar uit de wereld. En de wereld gaat voorbij en haar begeren, maar wie de wil van God doet, blijft tot in eeuwigheid.
Zie ook
1 Timotheüs 6:6-7, 2 Timotheüs 4:10.