De Sabbat

Het Sabbatsgebod hoort in de Mosaïsche wet. Het is dus niet gegeven aan anderen dan het Joodse volk. Ook historisch gezien is de Sabbat uniek voor Israël: geen der andere godsdiensten uit het oude oosten kende een equivalent.

Deuteronomium 5:1-3
Mozes riep geheel Israël samen en zeide tot hen: Hoor, Israël, de inzettingen en de verordeningen, die ik heden doe horen, opdat gij ze leert en naarstig onderhoudt. De Here, onze God, heeft met ons een verbond gesloten op Horeb. Niet met onze vaderen heeft de Here dit verbond gesloten, maar met ons, zoals wij hier heden allen in leven zijn.
Nehemia 9:13-14
Op de berg Sinai zijt Gij nedergedaald en hebt met hen gesproken uit de hemel, en hun rechtvaardige verordeningen, betrouwbare wetten, goede inzettingen en geboden gegeven. Ook hebt Gij hen uw heilige sabbat doen kennen en hun geboden, inzettingen en een wet gegeven door de dienst van uw knecht Mozes.
Exodus 31:12-17
De Here zeide tot Mozes: Gij dan, spreek tot de Israëlieten: maar mijn sabbatten moet gij onderhouden, want dat is een teken tussen Mij en u, van geslacht tot geslacht, zodat gij weet, dat Ik de Here ben, die u heilig. Gij zult de sabbat onderhouden, want deze is iets heiligs voor u; wie hem ontheiligt, zal zeker ter dood gebracht worden, want ieder die daarop werk verricht, zal uitgeroeid worden uit het midden van zijn volksgenoten. Zes dagen mag men arbeiden, maar op de zevende dag zal er een volledige sabbat zijn, de Here geheiligd: ieder die op de sabbatdag werk verricht, zal zeker ter dood gebracht worden. De Israëlieten zullen de sabbat onderhouden, door de sabbat te vieren, zij en hun nageslacht, als een altoosdurend verbond. Tussen Mij en de Israëlieten is deze een teken voor altoos, want in zes dagen heeft de Here de hemel en de aarde gemaakt, en op de zevende dag heeft Hij gerust en adem geschept.
Ezechiël 20:10-12
Ik leidde hen uit het land Egypte en bracht hen in de woestijn. Ik gaf hun mijn inzettingen en maakte hun mijn verordeningen bekend; de mens die ze opvolgt, zal daardoor leven. Ook gaf Ik hun mijn sabbatten als een teken tussen Mij en hen, opdat zij zouden weten, dat Ik, de Here, hen heilig.
Ezechiël 20:18-20
Toen zeide Ik tot hun zonen in de woestijn: Wandelt niet naar de inzettingen van uw vaderen, onderhoudt hun verordeningen niet en verontreinigt u niet met hun afgoden. Ik ben de Here, uw God, wandelt naar mijn inzettingen en onderhoudt naarstig mijn verordeningen. Heiligt mijn sabbatten, dan zullen deze een teken zijn tussen Mij en u, opdat gij weet, dat Ik, de Here, uw God ben.
Zie ook
Mattheüs 12:2, Marcus 2:24, Lukas 13:14, waar tegenstanders van Jezus wijzen op het sabbatsgebod.
Marcus 2:27, waar Jezus uit het commentaar aan het sabbatsgebod een antwoord op die tegenstanders ontleent.

Evenals de andere geboden werd het sabbatsgebod al gauw gelegaliseerd. Zo was handel verboden, maar men kon wel de goederen krijgen en na afloop van de sabbat pas betalen. Dit is waarschijnlijk ook wat de vrouwen die Jezus volgden deden:

Lukas 23:56
en toen zij teruggekeerd waren, maakten zij specerijen en mirre gereed. En op de sabbat rustten zij naar het gebod,
Marcus 16:1
En toen de sabbat voorbij was, kochten Maria van Magdala en Maria (de moeder) van Jakobus, en Salome specerijen om Hem te gaan zalven.

De Sabbatsrust was een voorafschaduwing van de werkelijke rust in Christus.

Kolossenzen 2:16-17
Laat dan niemand u blijven oordelen inzake eten en drinken of op het stuk van een feestdag, nieuwe maan of sabbat, dingen, die slechts een schaduw zijn van hetgeen komen moest, terwijl de werkelijkheid van Christus is.

Precieser: de Sabbatsrust was een voorafschaduwing van de rust die de Joden hadden kunnen verdienen door gehoorzaam te zijn (maar niet verdiend hebben), en die nu uit pure genade in Christus aangeboden wordt.

Hebreeën 3:7-4:11
Daarom, gelijk de Heilige Geest zegt: Heden, indien gij zijn stem hoort, verhardt uw harten niet, zoals bij de verbittering, ten dage van de verzoeking in de woestijn, waar uw vaders Mij verzochten door Mij op de proef te stellen, hoewel zij mijn werken zagen, veertig jaren lang; daarom heb Ik een afkeer gekregen van dit geslacht en Ik heb gezegd: Altijd dwalen zij met hun hart, en zij hebben mijn wegen niet gekend, zodat Ik gezworen heb in mijn toorn: Nooit zullen zij tot mijn rust ingaan! Ziet toe, broeders, dat bij niemand uwer een boos, ongelovig hart zij, door af te vallen van de levende God, maar vermaant elkander dagelijks, zolang men nog van een heden kan spreken, opdat niemand van u zich verharde door de misleiding der zonde; want wij hebben deel gekregen aan Christus, mits wij het begin van onze verzekerdheid tot het einde onverwrikt vasthouden. Als er gezegd wordt: „Heden, indien gij zijn stem hoort, verhardt uw harten niet zoals bij de verbittering,” wie waren het dan, die, hoewel zij (de stem) gehoord hadden, (God) verbitterden? Waren dat niet allen, die onder Mozes uit Egypte waren uitgegaan? En van wie heeft Hij een afkeer gehad, veertig jaren lang? Was het niet van hen, die gezondigd hadden en wier lijken in de woestijn lagen? Aan wie anders zwoer Hij, dat zij tot zijn rust niet zouden ingaan, dan aan hen, die ongehoorzaam geweest waren? Zo zien wij, dat zij niet konden ingaan wegens hun ongeloof.
Laten wij daarom op onze hoede zijn, dat niemand van u, terwijl nog een belofte van tot zijn rust in te gaan bestaat, de indruk zou wekken achter te blijven. Want ook ons is het evangelie verkondigd evenals hun, maar het woord der prediking was hun niet van nut, omdat het niet met geloof gepaard ging bij hen, die het hoorden. Want wij gaan tot de rust in, wij, die tot geloof gekomen zijn, zoals Hij gesproken heeft: gelijk Ik gezworen heb in mijn toorn: Nooit zullen zij tot mijn rust ingaan, en toch waren zijn werken van de grondlegging der wereld af gereed. Want Hij heeft ergens van de zevende dag aldus gesproken: En God rustte op de zevende dag van al zijn werken; en hier wederom: Nooit zullen zij tot mijn rust ingaan. Aangezien nog te wachten is, dat sommigen tot die rust zullen ingaan, en zij, die het evangelie eerst ontvangen hebben, niet ingegaan zijn wegens hun ongehoorzaamheid, stelt Hij wederom een dag vast, heden, als Hij door David na zo lange tijd spreekt, zoals boven gezegd werd: Heden, indien gij zijn stem hoort, verhardt uw harten niet. Want indien Jozua hen in de rust gebracht had, zou Hij niet (meer) over een andere, latere dag gesproken hebben. Er blijft dus een sabbatsrust voor het volk van God. Want wie tot zijn rust is ingegaan, is ook zelf tot rust gekomen van zijn werken, evenals God van de zijne.
Laten wij er dus ernst mede maken om tot die rust in te gaan, opdat niemand ten val kome door dit voorbeeld van ongehoorzaamheid te volgen.

Daarom kan het houden van de Sabbat een teken zijn dat men het evangelie nog niet werkelijk aangenomen heeft.

Galaten 4:10-11
Dagen, maanden, vaste tijden en jaren neemt gij waar. Ik vrees, dat ik mij wellicht tevergeefs voor u ingespannen heb.

Men moet zijn Christelijke vrijheid goed gebruiken.