De patroon-cliënt­verhouding

Zakelijke relaties bestonden (nagenoeg) niet in de antieke wereld: relaties waren gemodelleerd op het gezin, en ofwel men was gelijk (broederschap), ofwel — en dat geldt voor verreweg de meeste gevallen — één van de leden, de patroon, was verantwoordelijk voor het welzijn van de ander, de cliënt, die op zijn beurt gehoorzaam doet wat de patroon hem opdraagt.

Een kind is cliënt van zijn ouders. Met twaalf jaar beginnen de „jaren des onderscheids”, en wordt een jongen ‚Bar Mitzwa’, zoon der Wet. Op dat moment moet hij ook Gods geboden gaan gehoorzamen — God wordt Patroon voor hem.

Jesaja 7:16
Maar voordat de jongen weet het kwade te verwerpen en het goede te verkiezen, zal het land ontvolkt zijn, voor welks beide koningen gij angstig zijt.
(Israël viel in 722 vóór Christus, net binnen de aangegeven periode: Syrië was in 712 al gevallen.)
Romeinen 7:9
Ik heb eertijds geleefd zonder wet; toen echter het gebod kwam, begon de zonde te leven, maar ik begon te sterven,

Ook voor Jezus goldt dit.

Lukas 2:42-51a
En toen Hij twaalf jaar was geworden en zij, zoals dit bij het feest gebruikelijk was, optrokken, en de feestdagen voleindigd hadden, bleef het kind Jezus bij hun terugreis te Jeruzalem achter, en zijn ouders bemerkten het niet. Daar zij vermoedden, dat Hij bij het reisgezelschap was, gingen zij een dagreis ver en zochten Hem onder de verwanten en bekenden. En toen zij Hem niet vonden, keerden zij terug naar Jeruzalem, Hem zoekende. En het geschiedde na drie dagen, dat zij Hem vonden in de tempel, waar Hij zat te midden der leraren, terwijl Hij naar hen hoorde en hun vragen stelde. Allen nu, die Hem hoorden, waren verbaasd over zijn verstand en zijn antwoorden. En toen zij Hem zagen, stonden zij versteld en zijn moeder zeide tot Hem: Kind, waarom hebt Gij ons dit aangedaan? Zie, uw vader en ik zoeken U met smart! En Hij zeide tot hen: Waarom hebt gij naar Mij gezocht? Wist gij niet, dat Ik bezig moet zijn met de dingen mijns Vaders? En zij begrepen het woord niet, dat Hij tot hen sprak. En Hij ging met hen terug en kwam te Nazaret en was hun onderdanig.

Toen Jezus volwassen was geworden (en Jozef wellicht gestorven was?) kwamen de verhoudingen andersom te liggen: Jezus is nu de patroon van Maria. Maria moet dit leren. Uiteindelijk draagt Jezus Zijn zorgplicht jegens Maria over aan Johannes, die die plicht accepteert.

Johannes 19:26-27
Toen dan Jezus zijn moeder zag en de discipel, die Hij liefhad, bij haar staande, zeide Hij tot zijn moeder: Vrouw, zie, uw zoon. Daarna zeide Hij tot de discipel: Zie, uw moeder. En van dat uur af nam de discipel haar bij zich in huis.

Dat is ook de relatie die God met ons wil.

Psalmen 55:23a
Werp uw bekommernis op de Here, Hij zal voor u zorgen;
1 Petrus 5:7
Werpt al uw bekommernis op Hem, want Hij zorgt voor u.
Zie ook
Filippenzen 4:6.

Jezus is onze broer.

Mattheüs 25:40
En de Koning zal hun antwoorden en zeggen: Voorwaar, Ik zeg u, in zoverre gij dit aan een van deze mijn minste broeders hebt gedaan, hebt gij het Mij gedaan.
Johannes 20:17
Jezus zeide tot haar: Houd Mij niet vast, want Ik ben nog niet opgevaren naar de Vader; maar ga naar mijn broeders en zeg hun: Ik vaar op naar mijn Vader en uw Vader, naar mijn God en uw God.
Hebreeën 2:11
Want Hij, die heiligt, en zij, die geheiligd worden, zijn allen uit één; daarom schaamt Hij Zich niet hen broeders te noemen,
Psalmen 22:23
Ik zal uw naam aan mijn broeders verkondigen, in het midden der gemeente zal ik U lofzingen.
Hebreeën 2:12
en Hij zegt: Uw naam zal ik aan mijn broeders verkondigen, in het midden der gemeente zal ik U lofzingen;

En wel onze grote broer, de eerstgeborene (in vervulling van de belofte in Psalmen 89:28). Een grote broer is patroon voor zijn kleine broers.

Romeinen 8:29
Want die Hij tevoren gekend heeft, heeft Hij ook tevoren bestemd tot gelijkvormigheid aan het beeld zijns Zoons, opdat Hij de eerstgeborene zou zijn onder vele broederen;
Kolossenzen 1:15
Hij is het beeld van de onzichtbare God, de eerstgeborene der ganse schepping,
Kolossenzen 1:18z
Hij is het begin, de eerstgeborene uit de doden, zodat Hij onder alles de eerste geworden is.
Hebreeën 1:6
En wanneer Hij wederom de eerstgeborene in de wereld brengt, spreekt Hij: En Hem moeten alle engelen Gods huldigen.
Openbaring 1:5a
en van Jezus Christus, de getrouwe getuige, de eerstgeborene der doden en de overste van de koningen der aarde.

Als eerstgeborene, grote broer, zijn Zijn jongere broers ook zijn kinderen.

2 Samuël 22:3a
mijn God, de Rots, bij wie ik schuil,
(Letterlijk: „tot Wie ik vlucht” — dit is een gewone uitdrukking voor „in Wie ik mijn vertrouwen stel”.)
Jesaja 8:17-18
En ik zal wachten op de Here, die zijn aangezicht verbergt voor het huis van Jakob, ja, op Hem zal ik hopen. Zie, ik en de kinderen die mij de Here gegeven heeft, zijn tot tekenen en tot zinnebeelden onder Israël vanwege de Here der heerscharen, die op de berg Sion woont.
Hebreeën 2:13
en wederom: Ik zal op Hem vertrouwen, en wederom: Ziehier ik en de kinderen, die God mij gegeven heeft.

En Hij is verantwoordelijk voor ons: wij werken en Hij zorgt.

Johannes 17:6
Ik heb uw naam geopenbaard aan de mensen, die Gij Mij uit de wereld gegeven hebt. Zij behoorden U toe en Gij hebt hen Mij gegeven en zij hebben uw woord bewaard.