Woord­beelden

De meeste beeldspraak is tekstueel.

Brood, water en steen

Als de Israëlieten op een bijzonder hete en droge plek in de woestijn klagen over dorst, geeft God Mozes de opdracht op een rotssteen te slaan, dan zou er water uit komen (Exodus 17:1-7). Als de Israëlieten later weer langs die plek komen, en weer klagen, krijgt Mozes de opdracht tegen de rots te spreken. Hij slaat echter weer (Numeri 20:1-13), en mag voor straf het beloofde land niet in. Deze gebeurtenis, het water uit de steen, heeft diepe indruk op de Joden gemaakt. Er wordt later regelmatig op terug gekomen — zie het wonder te Massa en Meriba.

Wat is de diepere betekenis van deze gebeurtenis? In veel van de latere referenties wordt het water in één adem genoemd met het manna, het brood dat de Israëlieten in de woestijn aten. De diepere betekenis van dit manna wordt verder uitgewerkt.

Deuteronomium 8:3
Ja, Hij verootmoedigde u, deed u honger lijden en gaf u het manna te eten, dat gij niet kendet en dat ook uw vaderen niet gekend hadden, om u te doen weten, dat de mens niet alleen van brood leeft, maar dat de mens leeft van alles wat uit de mond des Heren uitgaat.
Mattheüs 4:4
Maar Hij antwoordde en zeide: Er staat geschreven: Niet alleen van brood zal de mens leven, maar van alle woord, dat uit de mond Gods uitgaat.
Johannes 6:23-35
Doch er kwamen andere scheepjes uit Tiberias bij de plaats, waar zij het brood gegeten hadden, nadat de Here gedankt had. Toen dan de schare zag, dat Jezus daar niet was en ook zijn discipelen niet gingen ook zij in de scheepjes en kwamen te Kafarnaum om Jezus te zoeken. En toen zij Hem aan de overkant der zee vonden, zeiden zij tot Hem: Rabbi, wanneer zijt Gij hier gekomen? Jezus antwoordde hun en zeide: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, gij zoekt Mij, niet omdat gij tekenen gezien hebt, maar omdat gij van de broden gegeten hebt en verzadigd zijt. Werkt niet om de spijs, die vergaat, maar om de spijs, die blijft tot in het eeuwige leven, welke de Zoon des mensen u geven zal; want op Hem heeft God, de Vader, zijn zegel gedrukt.
Zij zeiden dan tot Hem: Wat moeten wij doen, opdat wij de werken Gods mogen werken? Jezus antwoordde en zeide tot hen: Dit is het werk Gods, dat gij gelooft in Hem, die Hij gezonden heeft. Zij zeiden dan tot Hem: Wat voor teken doet Gij dan, opdat wij mogen zien en U geloven? Wat voor werk doet Gij? Onze vaderen hebben het manna in de woestijn gegeten, zoals geschreven is: Brood uit de hemel gaf Hij hun te eten. Jezus zeide dan tot hen: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, niet Mozes heeft u het brood uit de hemel gegeven, maar mijn Vader geeft u het ware brood uit de hemel; want dat is het brood Gods, dat uit de hemel nederdaalt en aan de wereld het leven geeft. Zij zeiden dan tot Hem: Here, geef ons altijd dit brood. Jezus zeide tot hen: Ik ben het brood des levens; wie tot Mij komt, zal nimmermeer hongeren en wie in Mij gelooft, zal nimmermeer dorsten.
Johannes 6:48-58
Ik ben het brood des levens. Uw vaderen hebben in de woestijn het manna gegeten en zij zijn gestorven; dit is het brood, dat uit de hemel nederdaalt, opdat wie ervan eet, niet sterve. Ik ben het levende brood, dat uit de hemel nedergedaald is. Indien iemand van dit brood eet, hij zal in eeuwigheid leven; en het brood, dat Ik geven zal, is mijn vlees, voor het leven der wereld. De Joden dan streden onderling en zeiden: Hoe kan deze ons zijn vlees te eten geven? Jezus dan zeide tot hen: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, tenzij gij het vlees van de Zoon des mensen eet en zijn bloed drinkt, hebt gij geen leven in uzelf. Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, heeft eeuwig leven en Ik zal hem opwekken ten jongsten dage. Want mijn vlees is ware spijs en mijn bloed is ware drank. Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, blijft in Mij en Ik in hem. Gelijk de levende Vader Mij gezonden heeft en Ik leef door de Vader, zo zal ook hij, die Mij eet, leven door Mij. Dit is het brood, dat uit de hemel nedergedaald is; niet gelijk de vaderen gegeten hebben en gestorven zijn; wie dit brood eet, zal in eeuwigheid leven.

Voor de steen moeten we bij Paulus zijn, (1 Korinthiërs 10:1-4): die rots was de Christus, en het water was „een geestelijke drank”. Dit laatste klopt ook met Mozes, die in zijn lied God de Rots noemt, en tegelijk (Deuteronomium 32:13) spreekt van honing en olie als drank uit de rotssteen (vgl. ook Psalmen 81:17; Job 29:6). Die drank, dat water is de Geest.

Groei als mosterd

Mosterd wordt als beeld voor feitelijke groei gebruikt:

Mattheüs 13:31
Marcus 4:31-32
Lukas 13:19

Ook wordt het gebruikt als beeld van benodigde groei:

Mattheüs 17:20
(De boodschap is dus dat wij niet om meer geloof moeten vragen, maar ons kleine geloof moeten laten groeien door in geloof te handelen, en dat het dan uiteindelijk groot genoeg zal worden.
Lukas 17:6

Heilige Geest als zalf

1 Johannes 2:27
Psalmen 23:5
Jesaja 61:1
Lukas 4:18
Handelingen 10:38
2 Korinthiërs 1:21-22

Dit beeld zit ook achter de zalf uit de Oude Bedeling: Exodus 28:41, Exodus 29:7, Exodus 29:29, Exodus 29:36, Exodus 30:26, Exodus 30:30, Exodus 30:33, Exodus 30:35, Exodus 40:9-11, Exodus 40:13, Exodus 40:15, Leviticus 7:35-36, Leviticus 8:10-12, Leviticus 8:30, (Richteren 9:8, Richteren 9:15,) 1 Samuël 9:16, 1 Samuël 15:1, 1 Samuël 16:3, 1 Samuël 16:12-13, 2 Samuël 2:4, 2 Samuël 5:3, 1 Koningen 1:34, 1 Koningen 1:39, 1 Koningen 19:15-16, 2 Koningen 11:12, 2 Koningen 23:30, 1 Kronieken 11:13, 1 Kronieken 29:22, 2 Kronieken 23:11, Daniël 9:24).

Die zalf­olie wordt genoemd in Exodus 25:6, Exodus 29:7, Exodus 29:21, Exodus 30:25, Exodus 30:31, Exodus 30:33, Exodus 30:35, Exodus 31:11, Exodus 35:8, Exodus 35:15, Exodus 35:28, Exodus 37:29, Exodus 39:38, Exodus 40:9, Leviticus 8:2, Leviticus 10:7, Leviticus 21:10, Leviticus 21:12, Numeri 4:16, Numeri 18:8.

((Te doen: de verschillende zalvingen — priester, koning, zaken, ‥ — apart beschrijven.))