Vrijheid van meningsuitingꜛ
Vrijheid van meningsuitingꜛ betreft de logische inhoud van de mening, niet de vorm. A mag uiten dat hij meent dat B verraad heeft gepleegd, maar dat geeft hem nog niet het recht en public „B is een vieze vuile verrader!” te scanderen. Het recht bestaat de mening toegankelijk te maken aan de volwassen bevolking, maar niet die mening ongevraagd op te dringen.
Het gebruik van bepaalde woorden mag worden verboden, als aanvaardbare synoniemen expliciet worden toegestaan. „Mof” mag worden verboden als „Duitser” als acceptabel synoniem wordt aangewezen.
Enkel stellingen vallen onder de vrijheid.
- Oproepen kunnen strafbaar zijn, ook indien verpakt als stelling („Ik denk dat iedereen moet ‥”) of vraag („Hoe kan iemand er aan twijfelen dat het onze plicht is te ‥?”) — de grens moet nauwkeurig worden afgebakend, en ook hier moeten aanvaardbare wijzen voor het beweren van die verpakte zinnen worden gegeven.
- Interjecties kunnen strafbaar zijn. In zoverre die interjecties propositionele betekenis hebben in enige context bestaan er toegestane wijzen die betekenis te uiten.
Voor iedere uiting bestaan aanvaardbare vormen in directe, franke taal. Iemand die een de regering onwelgevallig standpunt wil uiten mag niet gedwongen worden arcane formuleringen te gebruiken waarmee hij de massa's niet kan bereiken.
Idealiter vallen de beperkingen die aan reclameuitingen worden opgelegd onder precies de beperkingen die aan meningsuiting worden opgelegd: geen „gratis” zeggen als „bonus” bedoeld wordt, en zo voort.