aanschakelingꜛ en uitschakelingꜛ
Een gen kan worden uitgezet door methyleringꜛ, dat is: door er methylgroepenꜛ (CH₃ꜛ) aan te hangen. Hoe meer methylgroepen, des te minder genactiviteitꜛ. Het schijnt dat die methylgroepen vasthaken aan de celkernwand, zodat de chromosomen als een soort guirlandes in de kern hangen: slechts de vrijhangende delen (het euchromatineꜛ) kunnen worden afgelezen; de rest (het heterochromatineꜛ) is onbereikbaar voor het afleesmechanisme.
Het menselijkꜛ DNA draagt millioenen methylgroepen, die ook overgeërfd worden: in het jonge embryo worden ze verwijderd en vervolgens weer op dezelfde plaats aangebracht. Voor dit proces is foliumzuurꜛ (dat de methylgroepen levert), methionineꜛ (een aminozuur) en vitamine B12ꜛ nodig. Sommige dieren krijgen B12 van darmbacteriën; mensen hebben geen bacterieꜛ die B12 produceert en krijgen het van vleesꜛ. Daarom kan een gebrek aan vlees in het dieetꜛ voor en tijdens de vroege zwangerschapꜛ leiden tot afwijkingen bij het kind, dat op latere leeftijd een vermindere immuniteit en een verhoogde kans op vetzuchtꜛ, suikerziekteꜛ en een hoge bloeddrukꜛ heeft. Bij het schaapꜛ is het proces goed onderzocht; bij mensen is het effect bekend na hongersnoodꜛ, zoals bij kinderen geboren in de hongerwinterꜛ.
Sommige genen worden altijd uitgezet, zoals het moederexemplaar van IGF2ꜛ, het gen dat codeert voor insuline groeifactor 2ꜛ. Van dit gen, dat belangrijk is voor de groei van de prille menselijke foetusꜛ, is slechts het van de vader geërfde exemplaar actief. Behalve dan bij kinderen die in de hongerwinter zijn verwekt: daar is de methylering van het moederexemplaar vaak minder, waardoor ook dat actief is — en hetzelfde geldt waarschijnlijk voor talloze andere genen.
Veel celproblemen, zoals allerei vormen van kankerꜛ, ontstaan niet door mutaties in het gen, maar door fouten in de methylering, waardoor genen actief worden die inactief hadden moeten zijn of andersom.
Bij wijfjeszoogdieren wordt na de conceptie één X-chromosoom uitgeschakeld.
Leren leidt tot tijdelijke (ongeveer één etmaal durende) veranderingen in de methylering van zenuwcellen, waardoor synapsgroeiꜛ, signaaloverdrachtꜛ en celdifferentiëringꜛ worden beïnvloed.
((Te doen als voorbeeld: Prader-Willisyndroomꜛ versus Angelmansyndroomꜛ))