sleutel en slot

Een speciale vorm van doelsprong is de sleutel-en-slotconstructie, waarbij twee systemen bestaan die samen nodig zijn, maar die onafhankelijk gecodeerd zijn in het DNA.

Vaak zijn organen complementair, en vergt evolutie een gelijktijdige corresponderende verandering in beide organen, hoewel die door geheel verschillende genen beschreven worden.

Bij veel insecten produceert het vrouwtje een lok­feromoon waarvoor het mannetje in de antennen een receptor heeft. Voor het voortbestaan van de soort is essentieel dat het mannetje precies het door het vrouwtje van de eigen soort geproduceerde feromoon detecteert — dat productor en receptor dus precies overeenkomen. Een mutant zal zich daardoor niet kunnen voortplanten, tenzij er tegelijk een corresponderende mutant van het andere geslacht ontstaat.

Er bestaan duizenden verschillende feromonen, en vooral bij insecten is iedere soort specifiek gevoelig voor het feromoon van die soort. Zo kan een mannetje vaak onwaarschijnlijk kleine concentraties (minder dan 1 op tien miljard) van het door het vrouwtje verspreide geslachtsferomoon waarnemen, en het reageert daarop door in de richting van toenemende concentratie te vliegen. Welnu, een kleine verandering in dat feromoon maakt dat mannetjes niet meer reageren, omdat het reukorgaan op hun antennes niet gevoelig is voor de zo ontstane stof. Hoe hebben soortspecifieke feromonen dan kunnen ontstaan? Een vrouwtje dat een andere stof begint af te scheiden trekt geen mannetjes aan, en een mannetje dat op een andere stof begint te reageren vindt geen vrouwtjes.

Een voorbeeld zijn de geslachtsorganen van insecten. Bij insecten past de penis, in de vagina van een wijfje van dezelfde soort als een sleutel in een slot. Het mannelijk geslachtsorgaan heeft vaak een zeer complexe vorm, en paren buiten de eigen soort is volstrekt onmogelijk. Ook kan mutatie slechts succesvol zijn al tegelijk de corresponderende mutatie bij het andere geslacht ontstaat.

(Kruising zou mogelijk zijn als een mutatie tot correspondentie met een andere bekende soort zou leiden, maar dan moeten beide doelsprongen tegelijk plaatsvinden: de feromonen èn de geslachtsorganen moeten dan overeenstemmen in één generatie.)

De bijendans is zinloos (en tijd- en energieverspillend) als die niet door andere bijen verstaan wordt, en het verstaan is zinloos als er niet adequaat gedanst wordt. Vergelijkbaar is het „voorspelen” bij mieren: een mier die ergens gevaar of juist voedsel heeft aangetroffen zet een geurspoor uit, en speelt tegenover soortgenoten een aanval, of juist het aanbieden van voedsel na. Daarmee begrijpen de andere mieren de betekenis van het spoor. Spiegel­neuronen zouden dit wellicht kunnen verklaren, maar die zijn bij mijn weten bij mieren nooit aangetroffen. Maar ook dan blijft het feit dat het mimespel en het begrijpen ervan tegelijk ontstaan moeten zijn.

Een voedsel­kreet of gevaar­kreet is pas zinvol bij kunnen slaken èn reageren. Aangeleerde communicatie is te begrijpen; aangeboren niet. ((Tenzij het beest zoveel bewustzijn heeft dat het zich in de ander kan verplaatsen: „ik zou dat geluid enkel maken als ik voedsel vond, dus zal de ander ook wel voedsel hebben gevonden”.))

Werkt niet voor sleutel-en-slotgenitalia van insecten, en vele andere doelsprongen.

Zie hier.