Mendel

Gottfried Wilhelm Leibniz geloofde in evolutie, èn in een in de mens ingebakken programmering die ontstaan en groei van een nieuwe mens bestuurde (DNA).

In 1865 publiceerde de Augustijner monnik Mendel echter zijn erfelijkheidswetten, die Darwins idee van spontane willekeurige kleine veranderingen weerspraken. De variatie was niet willekeurig, en scherp begrensd en eindig. Het klassieke Darwinisme was onderuit gehaald: natuurlijke selectie brengt geen nieuwe organismen voort, maar doet slechts oude uitsterven, zodat de variatie afneemt en uiteindelijk geheel verdwijnt. (We zien dit op het moment bijvoorbeeld bij de katachtigen van Zuid-­Amerika, waarbinnen nagenoeg geen genetische variatie meer voorkomt. Ten gevolge daarvan zijn die populaties hun aanpassingsvermogen kwijt en worden ze in hun voortbestaan bedreigd.)