agenten

Toen kreeg één van die replicatoren een dubbelfunctie: naast het repliceren bouwde het molecuul een ander molecuul. Sommige van deze agenten bleken een overlevingsvoordeel te hebben, bijvoorbeeld doordat dat andere molecuul hen beschermde tegen de katalyserende werking van concurrerende replicatoren, zonder hun eigen katalyse te verhinderen.

Ook dit is uiterst onwaarschijnlijk, om verschillende redenen.

Een anthropisch principe zou kunnen maken dat een dergelijke agent de meest waarschijnlijke katalysator is die ontstaat.

((Dan komt nog het coderen van informatie, waardoor de lengte van het molecuul sterk toeneemt. DNA-replicatie is zeer gevoelig. Als er onverwachte moleculen in de buurt zijn kunnen die opgenomen worden in het DNA in plaats van de vier standaardzuren. Coderen zou dus ontstaan moeten zijn nadat de cel­wand of kern­wand onstaan waren, want anders zou de kopieergetrouwheid snel naar nul dalen — maar waarom zouden juist en enkel die vier standaardzuren aanwezig zijn geweest in die cel of kern? En waar komt wand vandaan als er nog geen coderende replicatoren zijn?

Als proto­celwand is onder meer een coacervaat of een micro­bolletje voorgesteld, maar de eerste ontstaan slechts bij zeer specifieke (en in de context onwaarschijnlijk hoge) concentraties van stoffen met een hydrofiele en een hydrofobe kant, en microbolletjes zouden slechts ontstaan zijn bij blikseminslag. Al zou zo'n structuur al eens een replicator gevangen hebben, ze zou niet meegerepliceerd zijn en slechts de werking ervan verhinderd hebben.))