Samenwerking

Samenwerking is compositie, het opbouwen van complexiteit, en daarmee in theorie een basis voor evolutie.

De eerste stap is symbiose. We kennen soorteigen symbiose (het samenwerken van de verschillende cellen binnen ons lichaam) en soortvreemde symbiose.

((Te doen: darm­flora (bij mieren, malaria­muggen, mensen, vitamine-K-producerend in de blinde darm van paarden). Mieren die schimmmels kweken, mieren en bladluizen, maagzweer-etende wormen in walrusmagen? Schimmels in boomwortelknolletjes, nitraatbacteriën in die van speenkruid, blauwwieren in water­varens. De mens heeft zo'n 10C¹⁴ cellen, maar tussen de 10C¹⁵ en de 10C¹⁶ bacteriën in het lichaam, die tezamen zo'n anderhalve kilogram wegen. In de darmen alleen al komen zo'n 2.000 bacteriesoorten voor.))

De gevlekte molsalamander (Ambystoma maculatum) besmet de eigen eitjes in de eileider met de alg Oophila ambystomatis. Deze algen dringen binnen in het (doorzichtige) embryo, soms tot in cellen, en voorzien dit door fotosynthese van voedsel. Experimenten waar zebra­visjes, die ook doorzichtige eitjes hebben, werden geïnjecteerd met een blauw­alg lieten zien dat die alg weliswaar enige tijd in leven bleef, en de zebravis geen kennelijke schade deed, maar dat er van energieuitwisseling geen sprake was. Dit is in overeenstemming met de verwachting: een embryo is nog bezig te leren wat lichaamseigen is, en zal dus de alg als lichaamseigen aanvaarden, en niet afstoten. De doelsprong daarentegen werd noch door de alg (die voor deze nieuwe levensomgeving geschikt gemaakt moest worden en tot symbiont moest worden) noch door de vis (die moest leren de alg te voeden en door te geven aan het nageslacht) gemaakt.

Een verdergaande stap is samengaan.

Symbiogenese is de theorie dat de grote sprongen in de evolutie ontstaan door symbiose. Toen termieten en houtwormen celluloseverwerkende gistcellen in hun darmen kregen konden ze houteters worden; toen zwammen met algen gingen samenwerken ontstonden kostmossen; de mitochondrie, de bladgroenkorrel, de zweephaar zijn symbionten die in de gastheercel leven.

Boris Michajlovitch Kozo-Polyanski ontwikkelde de hypothese dat bijna alle celorganellen endo­symbionten, oorspronkelijk zelfstandige maar ooit in de cel opgenomen bacteriën, zijn. Er is, zo stelt hij, een amoebe die geen eigen mitochondriën heeft, maar drie verschillende soorten bacteriën bevat die haar van energie voorzien. Na enige generaties binnen de amoebe doorgebracht te hebben zijn die bacteriën zo zeer gedegenereerd dat ze niet meer buiten de cel kunnen overleven. Ook kakkerlakken hebben soms bacteriën in hun vetcellen.

Symbiogenese zou leiden tot een normaliter stabiele toestand, met plotselinge uitbarstingen van diversiteit als een nieuwe symbiont nieuwe mogelijkheden biedt — precies wat we ook zouden zien in het fossielenverslag: lange tijden van constantie onderbroken door schaarse maar enorme explosies van nieuwe levensvormen. Dat roept natuurlijk de vraag op hoe die symbiose zich heeft kunnen ontwikkelen, want dat zou dan juist in die perioden van onveranderlijkheid moeten zijn gebeurd, terwijl symbiose als doelsprong juist een extra verklaring behoeft.

Een mogelijke oplossing zou kunnen zijn dat ééncelligen snel en klassiek evolueren, en door hun enorme aantallen en snelle voortplanting dan eventueel die doelsprong zouden kunnen maken, terwijl de ontvangende levensvormen slechts macroëvolueren als ze zo'n gast ontvangen. Dat gaat echter niet op:

  1. Ook de gastheren hebben evolutie nodig — zo hebben de eerder genoemde houtwormen speciale kanaaltjes van de maag naar de vagina. waardoor de gistcellen de eiwanden kunnen infecteren. Als de jonge houtwormen de eiwand openknagen krijgen ze zo de noodzakelijke gistcellen binnen.
  2. Binnen een groep als de gewervelden — zeer divers, met meestal kleine populaties en zich vaak traag voortplantend — zijn echter geen wezenlijke nieuwe gasten bekend, hetgeen zou moeten betekenen dat alle vormen van gewervelde dieren in één keer zijn ontstaan. Dat gaat tegen de traditionele evolutionaire stambomen in. Met andere woorden: juist daar waar het Darwinisme het moeilijk heeft laat ook de symbiogenese het afweten.