Andere theorieën

Het neoDarwinische model is natuurlijk niet het enige.

Binnen het „willekeurige mutatie + natuurlijke selectie”-model zijn er al varianten. Niet alleen is er chromosomaal materiaal dat niet via de standaardweg wordt overgedragen (zoals mitochondriaal DNA, er is ook extrachromosomale overerving.

Maar daarnaast zijn er nog theorieën die geheel andere mechanismen voor het ontstaan van complexiteit voorstellen. Enige daarvan worden op deelpagina's behandeld.

Het degeneratiemodel verklaart de rijkdom als degeneratie, startend bij (onder meer) de mens. Zo heeft de mens het drie genen van het type NOTCH2NL, die mede zorgen voor de grote herseninhoud. Gorilla's en chimpansees hebben van dit gen één, inactieve, versie, terwijl het bij orang-oetans geheel ontbreekt. De eenvoudigste verklaring is dat bij deze soorten het gen uitgevallen is. De evolutionistische verklaring dat het inactief ontstaan is (als duplicaat van het essentiële gen NOTCH2, dat de zenuwontwikkeling stuurt) en vervolgens gemuteerd is tot een functioneel gen is a priori veel minder aannemelijk.

De meeste degeneratiemodellen gaan uit van een actief ontwerp: nadat de mens ontworpen was werden aan de hand van dat bouwplan andere wezens ontworpen. De zesvingerige panda en het éénvingerige paard zijn beide gebaseerd op het bouwplan van vijf vingers met opponeerbare duim, hoewel die vingers en die opponeerbaarheid slechts bij de apen en mens tot hun recht komen.

Het feit dat zoveel menselijke eigenschappen door neotenie verklaard worden wijst op (actieve) degeneratie: waarom bevatten al die andere soorten specifieke verouderingsmechanismen die verhinderen dat de menselijke rijkdom zich in hen kan uiten — specifieke complexiteit die een evolutienadeel inbouwt? En hoe kan het dat in die miljoenen jaren geen van die verouderings­genen bij hen ooit is uitgevallen, als uitval evolutionair zo gunstig is?