Ethiek uit onvermogen

Tegenwerping (onvermogen verwanten te herkennen):
Met de ontwikkeling van onze geest heeft ons kuddeïnstinct ons in de war gebracht. Net als honden kunnen wij alle andere soorten als verwant zien — niet verstandelijk, maar emotioneel. En verwanten helpen is evolutionair voordelig. Wij kunnen nog wel vlees eten, maar niet het konijntje dat met ons opgegroeid is, want dat voelt verwant. Welnu, snel beslissen hoe nauw een ander aan ons verwant is, is moeilijk voor ons, dus nemen wij bij twijfel in gunstige omstandigheden het zekere voor het onzekere. Bij een overvloed aan voedsel is vegetarianisme redelijk, want het verschil tussen plant en dier zien wij snel.
Antwoord:
Dat zou kunnen — dan zouden wij bij verdere evolutie wellicht ons oordeelsvermogen scherpen, en het schuldgevoel kwijtraken dat we nu hebben als we dieren, of minder verwante mensen, kwaad doen. Tevens zou dit betekenen dat ons moreel besef geen morele plicht in houdt, en er niets inherent verkeerd is aan het kwaad doen van anderen — het voelt slechts zo door ons onterechte emotionele vermoeden dat ze ons na staan. Ons meer laten leiden door onze rede kan ons helpen deze atavistische emoties kwijt te raken.
Tegen deze hypothese spreekt overigens dat wij goede daden jegens vreemden als moreel hoger waarderen dan jegens verwanten — niet hooguit even hoog, zoals deze theorie zou voorspellen. Belangeloosheid is een positieve factor in morele waardering.