Ethiek uit evolutie voortkomend.

Tegenwerping (Bescherming):
Ethisch is dat wat ons beschermt, en het voortbestaan van de mens verzekert. Daarmee volgt het uit onze natuur: als die anders zou zijn zouden ook de ethische regels anders zijn.
Antwoord:
Als „ethisch” hetzelfde zou betekenen als „evolutionair voordelig”, dan zou het vernietigen van de mensheid per definitie onethisch zijn. Welnu, het wordt algemeen gezien als onethisch, maar niet per definitie. Iemand die betoogt dat de mensheid zoveel kapot maakt aan natuur, en dat het daarom beter zou zijn als alle mensen humaan gedood zouden worden, heeft een redelijke positie, al is het er dan ook een waarmee velen het oneens zouden zijn. ((Uitwerken: niet antievolutionair als het gen dat hem dat laat willen ook in die nu uitstervende wezens voorkomt, maar dat is kanstechnisch geen reden.))
Ook zien we dat de waarderingen ethisch en evolutionair voordelig vaak uiteenlopen. Het besteden van zorg aan terminaal zieken of aan mensen die zich door geestelijke of lichamelijke handicaps nooit zullen kunnen voortplanten (of alleen ten nadele van de overlevingsgeschikheid) zou dan afgewezen moeten worden, het afmaken van mensen met erfelijke aandoeningen worden toegejuicht. Grote investeringen in pasgeborenen — die gemakkelijk vervangbaar zijn — door volwassenen die al veel hebben gekost, investeringen in niet-productieve huisdieren (het redden van katten en honden), dat alles gaat lijnrecht tegen evolutionair voordeel in.
Oorlogsverkrachtingen zijn evolutionair goed: ze leiden tot genverbreiding. Zo zou een evolutie-ethiek ook willen dat een man zijn vrouw nadat die haar laatste kind had gebaard ontrouw werd.
Merk op dat ethische goedheid vaak tegen genverbreiding ingaat.
  • Egoïsme en altruïsme.
  • Het pronken met macht, kracht of goede daden is ethisch slecht (laat de linkerhand niet weten wat de rechter doet), maar evolutionair goed, want het trekt seksuele partners aan.
  • Het verstoten van een vrouw wegens onvruchtbaarheid is verwerpelijk; monogamie is hoogstaander dan (seriële of parallelle) polygamie.
  • Heel direct: het feit dat men zelf, of een verwant, voordeel heeft van bepaald gedrag roept twijfel op aan het ethisch gehalte van dat gedrag. Vandaar de eis zelfs de schijn te vermijden, en bij twijfel te kiezen voor het gedrag dat de minder verwante persoon bevoordeelt (bijvoorbeeld bij sollicitaties).
Het is daarmee duidelijk dat ethiek niet zomaar uit evolutievoordeel te verklaren is.
Tegenwerping (Gemeenschapsbehoefte):
Ethische normen zijn enkel gemeenschapsbehoeften.
Antwoord:
((Te doen. Goed voor het individu en goed voor de groep vallen niet samen, en evolutie selecteert op het eerste (of nog basaler: goed voor het gen). Ook geldt George Edward Moore's opmerking weer: het is niet tautologisch dat het bevoordelen van de groep altijd ethisch juist is. Plus: wie bepaalt waar de groep ophoudt?))

((Te doen.))

Evolutionaire ethiek is relatieve ethiek: voor mij is het goed mijn genen te verbreiden, maar voor Marie is het goed de hare te verbreiden. Waar onze genen verschillen kunnen we geen gemeenschappelijke grond vinden: voor mij zijn genen voor steil melkboerenhondenhaar beter dan genen voor roodbruin krulhaar, maar voor Marie is het andersom. Sterker nog: wat als die rode krullen mijn nageslacht zouden helpen zich voort te planten en mijn andere genen te verbreiden? Hoe kies ik tussen mijn genen? Ieder gen vindt zichtelf het beste, dus zelfs „ik”, als toevallige bundel genen, heb geen zedelijke maatstaf. En omdat genen kunnen recombineren hebben zelfs individuele genen geen morele standaard — die komt toe aan individuele codons of basen.

Hoe kan voortplanting op zich het doel zijn? Met Gilbert Keith Chestertons voorbeeld uit Heretics: als het doel van hamers is meer hamers te maken, dan vertelt ons dat niet wat het uiteindelijke doel van al die hamers is. Het doel van een bevruchte eicel kan zijn meer cellen te maken, maar enkel omdat al die cellen uiteindelijk een mens vormen met een ander doel. Voortplanting als einddoel zien is een beroep op een oneindige regressie.

Bij sommige diersoorten doden en eten de mannetjes jongen, om de vrouwtjes weer paarbereid te maken. Blijkbaar werkt dat als evolutionaire strategie — maar hoe kan het dan immoreel zijn als een mens hetzelfde zou doen?

Er is niets inherents aan ons soortbegrip. Als wij geen verwanten mogen doden omdat die onze genen hebben, waarom ligt die grens bij de soort? Waarom niet veel dichterbij (de uitgebreide familie) of veel verder weg (alle meercelligen)? Wij hebben ook genen gemeen met gistcellen.