De Paasnacht

Het is volle maan. De joodse maanden lopen van nieuwe maan tot nieuwe maan, en het Pascha valt precies halverwege de maand (Numeri 28:16). ((Hoe zit het met bewolking in die tijd van het jaar? Er zijn tot in april soms regenbuien.))

Jeruzalem herbergt honderdduizenden gasten — vreemdelingen, Israëlieten, maar ook veel mensen die opgegroeid zijn in Israël en later vertrokken zijn. De stad is overvol, heet en stinkend (onder meer van al het weggegooide afval, en de mest van alle Paaslammeren).

Het is sabbat, de heiligste sabbat van het jaar. Niemand mag werken, en massaal zwermt men de stad uit voor de sabbatswandeling en om de hitte, stank en drukte te ontlopen. Er hangt een kalme stilte: er mag niets vervoerd worden, en geen gebruik worden gemaakt van rij- of trekdieren.

De wandelaars observeren elkaar. De mensen gaan in hun Paasbest gekleed, hetgeen de aandacht van de vrouwen al zal trekken, vreemdelingen droegen vaak exotische kledij, en tussen de massa kon men ieder moment op een lang niet ontmoete bekende stuiten.