Klassieke historici over Jezus of de Christenen
Sommige heidense geschiedschrijvers noemen Jezus of de Christenen.
- Thallusꜛ
- Geboren in Samariaꜛ, schreef in 52 tegen de Christenen. Citaten zijn bewaard bij verschillende auteurs, waaronder Julius Africanusꜛ. Thallus verklaarde de duisternis bij de kruisiging als een zonsverduistering, wat natuurlijk onmogelijk is bij de volle maan van het Pascha. Africanus (Chronografieꜛ 18:1) refereert aan hem als volgt.
- „Op de gehele wereld drukte een zeer beangstigende duisternis, en de rotsen verscheurden door een aardbeving, en veel plaatsen in Judea en andere districten stortten in. Deze duisternis noemt Thallus in het derde boek van zijn Geschiedenisꜛ, naar mij lijkt onredelijkerwijs, een zonsverduistering.”
- Phlegonꜛ
- Geschiedkundige uit de eerste eeuw. Hij noemt de Christenen niet, maar wel de „zonsverduistering bij volle maan onder keizer Tiberius”. Ook zijn werken zijn verloren gegaan, maar hij wordt geciteerd door onder anderen Julius Africanus, Origenesꜛ, en Philoponꜛ. Deze laatste verwijst ook naar een verslag ervan door keizer Tiberius.
- Publius Cornelius Tacitusꜛ (volgens een andere bron Gaius Cornelius Tacitusꜛ)
- Geboren in 52 of 54. Had de gewoonte twijfelachtige zaken duidelijk als zodanig te markeren — hetgeen de waarde van niet zo gemerkte passages verhoogt. Behalve onderstaand citaat, nog een fragment dat bewaard is gebleven in de Kronieken van Sulpicius Severusꜛ (2:30.6), dat het afbranden van de Tempel in Jeruzalemꜛ beschrijft.
- Annalesꜛ 15:44 — „Maar niet met menselijke inspanning, niet met milde gaven van de prins of zoenoffers aan de god verminderde het kwaad gerucht dat de brand geloofd werd zijn bevel te zijn. Derhalve, om het gerucht te onderdrukken, schoof Nero als schuldigen naar voren, en deed uitgelezen straffen aan, hen welke, door hun schanddaden gehaat, het volk ‘Christenen’ noemde. Hun naamgever Christus is toen Tiberiusꜛ keizer was door procurator Pontius Pilatusꜛ terechtgesteld. Maar deze voor het moment onderdrukte verderfelijke afgoderij barstte opnieuw los, niet alleen overal in Judea, de bakermat van dit kwaad, maar zelfs in de stad [Romeꜛ].”
- Merk op dat Tacitus, met zijn toegang tot de keizerlijke archieven, de titel van Pilatus verkeerd heeft („procurator”ꜛ: een in Caesareaꜛ gevonden inscriptie laat zien dat Lukas en de andere evangelieschrijvers gelijk hadden („prefect”ꜛ). Echter, ook Philoꜛ noemt Pilatus procurator, en in afgelegen provincies waren prefecten soms tegelijk procuratiehouderꜛ. Van 44 tot 66 na Christus was Pilatus werkelijk procurator.
- Annalesꜛ 15:44 — „Maar niet met menselijke inspanning, niet met milde gaven van de prins of zoenoffers aan de god verminderde het kwaad gerucht dat de brand geloofd werd zijn bevel te zijn. Derhalve, om het gerucht te onderdrukken, schoof Nero als schuldigen naar voren, en deed uitgelezen straffen aan, hen welke, door hun schanddaden gehaat, het volk ‘Christenen’ noemde. Hun naamgever Christus is toen Tiberiusꜛ keizer was door procurator Pontius Pilatusꜛ terechtgesteld. Maar deze voor het moment onderdrukte verderfelijke afgoderij barstte opnieuw los, niet alleen overal in Judea, de bakermat van dit kwaad, maar zelfs in de stad [Romeꜛ].”
- Sulpicius Severusꜛ
- Geschiedkundige, rond 360 geboren, die rond 389 Christen werd. Hij heeft zijn beschrijving van de vernietiging van Jeruzalem en het afbranden van de tempel wellicht overgeschreven uit de sindsdien verloren boeken van Tacitus die die periode behandelden.
- Flavius Josephus
- Deze Joods-Romeinse auteur wordt onder de Joodse bronnen behandeld.
- Gaius Suetonius Tranquillasꜛ
- Circa 69-140. Vitae Caesarumꜛ, tweemaal.
- Claudiusꜛ 25:3 — Iudaeos impulsore Chresto assidue tumultuantis Roma expulit — hiernaar verwijst Handelingen 18:2. De naam „Chrestus”ꜛ is vrij gewoon in Rome, een gelatiniseerde Griekse naam. Als spellingvariant niet ongewoon: er is zelfs een grafzerk die beide spellingen bevat. Uit het Latijn blijkt dat deze Chrestus in 120 na Christus algemeen bekend was, anders zou Suetonius „een zekere Chrestus” geschreven hebben.
- Neroꜛ 16:3 — Afflicti suppliciis Christiani genus hominum superstitionis novae et maleficae.
- Claudiusꜛ 25:3 — Iudaeos impulsore Chresto assidue tumultuantis Roma expulit — hiernaar verwijst Handelingen 18:2. De naam „Chrestus”ꜛ is vrij gewoon in Rome, een gelatiniseerde Griekse naam. Als spellingvariant niet ongewoon: er is zelfs een grafzerk die beide spellingen bevat. Uit het Latijn blijkt dat deze Chrestus in 120 na Christus algemeen bekend was, anders zou Suetonius „een zekere Chrestus” geschreven hebben.
- Ammianus Marcellinusꜛ
- Leefde van 330 tot 395. Vestigde zich na een soldatenleven in Rome en schreef daar een vervolg op de boeken van Tacitus — in het Latijn, al was hij Griekssprekend van opvoeding. Schrijft tolerant over het Christendom. 27:3.12-15, 21:16.18, 22:5.1-4, 30:9.5