De betrouwbaarheid van de Nieuwtestamentische geschriften

((Te doen. Opdelen in pagina's per criterium.))

Vroegheid
Clemens schreef vanuit Rome, dus ver in het Westen, waar sommige boeken pas laat aankwamen — de door hem geciteerde boeken moeten derhalve ruim voor 95 geschreven zijn geweest. Ignatius van Antiochië en Polycarpus schreven vanuit het veel dichter bij de bron gelegen Smyrna.
De eindtijdprofetieën komen niet geheel overeen met de geschiedenis van de Joodse oorlog. In de decennia daarna zou dit een sterk argument tegen de geloofwaardigheid van Jezus zijn geweest. De evangeloën zijn dus met grote waarschijnlijkheid voor die oorlog geschreven.
Tendentieusheid
Probeert de tekst propaganda te maken voor bepaalde personen of zaken? Natuurlijk waren de auteurs Christen, maar auteurs zonder levensbeschouwing zijn natuurlijk niet te vinden — en geen van hen was in een Christelijke omgeving opgegroeid, dus ze moeten goede redenen gehad hebben dit (maatschappelijk zo onaantrekkelijke) geloof aan te nemen. De vraag hier is veeleer: hebben ze feiten naar hun hand gezet?
Marcus, de ghostwriter van Petrus, beschrijft hoe Jezus Petrus „satan” noemt (Marcus 8:33), en hoe Petrus Jezus verloochent (Marcus 14:29-31, Marcus 14:66-72), en Mattheüs en Lukas nemen die tekst over. Enkel Johannes beschrijft daarentegen hoe Jezus Petrus weer in genade aanneemt (Johannes 21:15-19). De engelverschijning bij het graf wordt alleen door vrouwen waargenomen (in het Romeinse Rijk geen geldige getuigen) — onder wie de eerder door demonen bezeten Maria van Magdala. Dat zijn geen dingen die een verzonnen of bijgepolijst propagandawerk zou bevatten.
Ontvangst
Hoe werd de tekst indertijd ontvangen? Op deze grond kunnen we bezwaar maken tegen zeven boeken, omdat die geschriften niet direct algemeen als canoniek erkend werden (de antilegoumena). Dit zijn Hebreeën, 2 Johannes, 3 Johannes, 2 Petrus, Jakobus en Openbaring.
Aan de acceptabiliteit van geen van de historische boeken heeft echter ooit twijfel bestaan.
Ooggetuigenis.
Betrouwbaar getuigenis.

Meningen:

Adrian Nicholas Sherwin-White (Romeinse geschiedenis): Roman Society and Roman Law in the New Testament
„Herodotus enables us to test the tempo of myth-making, and the tests suggest that even two generations are too short a span to allow the mythical tendency to prevail over the hard historic core of the oral tradition.” — p.190.
„All this suggests that, however strong the myth-forming tendency, the falsification does not automatically and absolutely prevail.” — p.191.
„The point of my argument is not to suggest the literal accuracy of ancient sources, secular or ecclesiastical, but to offset the extreme skepticism with which the New Testament narratives are treated in some quarters.” — p.193.