Bezwaren tegen de Christenen

Niemand zal serieus beweren dat de Christenen, of de Christelijke kerken, een toonbeeld van deugdzame volmaaktheid zijn. Dit spreekt echter op zich niet ten nadele van de Christelijke leer, omdat die alle fouten van Christenen minstens zo sterk veroordeelt als tegenstanders van het Christendom dat doen.

Tegenwerping (Praktijk weerlegt Christelijke leer):
Aan de vrucht kent men de boom. De Christenen en hun kerken zijn de vruchten van de Christelijke leer, en mogen dus ter beoordeling gebruikt worden. Waar anders zouden we haar op moeten beoordelen? We beoordelen het communisme toch ook op wat het werkelijk teweeg heeft gebracht, en niet op de naïeve idealen van Karl Marx? Een leer die fraai klinkt maar in de praktijk tot ellende leidt is een kwalijke leer.
Antwoord:
Dat is tot op zekere hoogte waar, maar er vallen enkele belangrijke kanttekeningen te maken.
Als iemand een vaccin ontwikkelt tegen een gevaarlijke ziekte, en anderen brengen andere — onwerkzame of zelfs schadelijke — verbasteringen van dat vaccin op de markt, moet het oorspronkelijke vaccin dan op de effecten van die andere beoordeeld worden? Als blijkt dat die negatieve effecten steeds of vaak optreden als serieus gepoogd wordt het oorspronkelijke vaccin te produceren heeft dat inderdaad invloed op de waardering van dat vaccin, maar anders niet.
Welnu, hetzelfde geldt voor geloofsgemeenschappen (en gelovigen). Er zijn talloze gemeenten waar de liefde overduidelijk aanwezig is, waar het toekeren van de andere wang regelmatig gebeurt, gemeenten die een weldaad zijn voor hun omgeving. Zeker, ze zijn niet perfect, maar ze steken behoorlijk boven het gemiddelde uit. Dat er daarnaast zich Christelijk noemende gemeenschappen zijn waar het geloof meer is dan de liefde, of waar beide afwezig zijn, of waar een zogenaamde liefde voor God zich uit in liefdeloosheid jegens de medemens — dat kan die geloofsgemeenschappen veroordelen, maar niet de door hen met voeten getreden principes.
Als we de invloed van de Christelijke leer in zijn geheel bekijken denk ik dat de balans positief is. Inmiddels zijn er zelfs mensen die claimen dat een zedelijk atheïsme mogelijk is, zonder te beseffen dat die zedelijke criteria nu juist „vanzelf” komen door een eeuwenlange grondige kerstening van onze cultuur. (En al bezig zijn te verdwijnen: huwelijksontrouw, abortus, zinloos geweld, alcoholmisbruik, worden door steeds meer mensen normaal gevonden.)
Tegenwerping (Onmeetbare liefde):
Dergelijke beweringen zijn subjectief, niet meetbaar.
Antwoord:
Inderdaad is liefde niet meetbaar. Maar zaken die wel meetbaar zijn correleren er mee. Zo doen naar verhouding veel meer kerkgangers dan niet-kerkgangers aan vrijwilligers­werk (46% vs.29%), en zij die dat doen steken daar ook meer uren in (5,4 vs.4,8 uur per week — Nederland 2007). Evenzo met giften voor een goed doel: naar verhouding geven meer kerkgangers, en geven zij ook meer — zelfs als de giften aan Christelijke organisaties niet meegeteld worden. Het Erasmus Medisch Centrum is het enige ziekenhuis in Nederland waar „altruïstische nierdonaties” mogelijk zijn: tweezijdig anonieme nierdonaties bij leven. Bijna alle donateurs zijn niet enkel Christen, maar „actief in het kerkenwerk”.
Ook is gebleken dat als atheïsten geven aan goede doelen, zij dat doen vanwege een emotionele beleving, een ethisch gevoel — na het zien van schokkende of zielige beelden, bijvoorbeeld. Christenen daarentegen geven vanuit een ethisch besef, dat niet of nauwelijks afhangt van de presentatie van het feitenmateriaal, zo bleek uit onderzoek aan de Universiteit van California te Berkeley, dat uitmondde in het artikel My Brother's Keeper? Compassion Predicts Generosity More Among Less Religious Individuals door Laura R.­Saslow, Robb Willer, M.­Feinberg, P.K.­Piff, K.­Clark, D.­Keltner en S.R.­Saturn.

((Te doen.))

Na de bevrijding liepen er opeens talloze mensen rond met de band van het Verzet om de arm. Men zal het er over eens zijn dat het niet aangaat het Verzet te beoordelen naar die mensen. Voor een eerlijk beeld moet men kijken naar hen die vóór de bevrijding bij het Verzet zaten.

Iets dergelijks gold voor de vroege Christenen: tot en met keizer Diocletianus was het verboden Christen te zijn, en sommige keizers dezen actief aan Christenvervolging. Aan hen die het Christelijk geloof in die moeilijke tijden beleden mag men afmeten wat het betekent Christen te zijn. Vanaf keizer Constantijn de Grote was het Christendom eerst getolereerde, en later zelfs bevoorrechte godsdienst, en plotsklaps noemden velen zich Christen, en kregen zelfs hoge posities binnen de kerk, wier leven niet in alle gevallen een aanbeveling voor het geloof kon heten.

Momenteel doet zich het omgekeerde voor. Tot een paar generaties geleden was het vanzelfsprekend Christen (of naam­christen) te zijn, en ondanks talloze schismata gelukte het de „ware” kerk niet zich van deze meelopers te ontdoen. Inmiddels is Christen-zijn niet meer de norm, en kiezen mensen weer meer en meer voor het geloof uit innerlijke overtuiging. We zien dan ook een terugloop in het aantal mensen dat zich Christen noemt, of naar een kerk gaat, maar tegelijk een sterkere overtuiging bij hen die dat wel doen.