Is de Christelijke leer onredelijk?

De niet-Christen die poogt aan te tonen dat het Christendom onjuist is, of dat een bepaald „bewijs” faalt, baseert zich voluit op de (meestal onuitgesproken) postulaten dat zijn rede een weg is tot kennis, en dat die rede ook voor de ander dwingend is — met andere woorden absoluut is.

Tegenwerping (Irrationaliteit verbreekt transcendent argument):
Het Christendom is onredelijk. De Christen zal nu reageren dat de atheïst blijkbaar de absolute rede erkent, en dat slechts de Christen dat mag — maar die Christen mag dat alleen op grond van de veronderstelde redelijkheid van zijn positie. Als het Christendom onredelijk is stort derhalve het transcendente argument ineen.
Antwoord:
De Christen heeft inderdaad de plicht de redelijkheid van zijn positie te verdedigen tegen aanvallen, en het transcendente argument zou falen als zou blijken dat zijn positie strijdt met de redelijkheid zoals die volgt uit de Christelijke positie. De Christen heeft geen plicht aan te tonen dat zijn positie voldoet aan redelijkheidseisen die volgen uit een niet-Christelijk wereldbeeld.
Tegenwerping (Rede defect bij Christenen):
Iemand die tot de conclusie komt dat de Christelijke God bestaat is als iemand die concludeert dat „men” hem achtervolgt, of dat hij Napoleon is. Het is rede die op hol is geslagen, of de verkeerde kant uit gaat. Er zit een fout in zijn intellectueel apparaat.
Antwoord:
Iets heeft een fout als het niet doet waar het voor bedoeld is, of niet naar behoren werkt, niet werkt volgens plan. In een godloze wereld hebben dingen geen doel, ze zijn gewoon. Een rottend lijk heeft geen andere status dan een gezonde mens: beide zijn deel van het natuurlijke proces. De niet-Christen zal dus moeten uitleggen ten opzichte van welk plan er een defect is.
De mens zelf kan moeilijk als doel genomen worden, want de Christen wil het bestaan van God bewijzen, en zijn intellect voorziet hem van een bewijs. De niet-Christen wil het omgekeerde, en ook zijn intellect levert het gevraagde — in beide gevallen voldoet het intellect aan de bedoeling van de drager ervan.
Overdrachtelijk kan de evolutie niet als doel genomen worden, want Christenen zijn tot nog toe veel succesvoller in genverbreiding dan atheïsten.
Het bereiken van de waarheid kan niet als doel genomen worden zonder cirkelredenering, want zonder al aan te nemen dat God niet bestaat kan niet worden aangetoond dat het het intellect van de Christen is dat defect is. Onder de Christelijke aanname is juist het intellect van de ander eventueel defect — en de aard van dat defect kan hij precies benoemen, want het Christelijk geloof voorspelt het (Romeinen 1:18-23). De niet-Christen heeft nu twee zaken uit te leggen: op welke grond hij de waarheid kan vaststellen, en waar dat massale defect bij Christenen vandaan komt. (En ten derde natuurlijk: het bestaan van waarheid, betekenis, en zo voort.)
Tegenwerping (Geloof onvoldoende gefundeerd):
Maar veel Christenen geloven zonder voldoende bewijsgrond.
Antwoord:
Dat is te betreuren — voor de Christen. Voor de niet-Christen blijft bovenstaande redenering geldig: hij vindt het trekken van conclusies zonder afdoende bewijs een vorm van defectief redeneren, maar kan dat niet onderbouwen.
Tegenwerping (Redelijkheid is een plicht):
Het is niet zozeer een defect, als wel onbehoorlijk gedrag. We hebben de plicht redelijk na te denken.
Antwoord:
In grote lijnen is de Christen het daar mee eens — hetgeen hij kan onderbouwen (1 Korinthiërs 10:15, 1 Thessalonicenzen 5:21, 1 Petrus 3:15), en hetgeen past in zijn algemenere geloof in absolute ethiek. Het is niet duidelijk op welke gronden de niet-Christen deze plicht kan poneren.
(Zie ook 1 Korinthiërs 2:15, Filippenzen 1:9-10, Hebreeën 5:14, 1 Johannes 4:1.)