Het Oude Testament

Toen Christenen in de achttiende en negentiende eeuw de historische methode ontwikkelden om in staat te zijn de ‚nieuwe wetenschap’ die zo succesvol was bij het beschouwen van de natuur ook toe te passen op het geloof, luidde dat in eerste instantie een periode van afbraak in. Talloze zaken waren onbewijsbaar, en het natuurwetenschappelijke dogma van de herhaalbaarheid maakte wonderen bij voorbaat ongeloofwaardig. Sinds het begin van de twintigste eeuw zien we echter een omkering van dit proces.

Methodologen kwamen tot de erkenning dat de natuurwetenschappen afhankelijk waren van de historische, en niet andersom: verschijnselen worden waargenomen, hetzij in de natuur (bijvoorbeeld in het geval van de sterrenkunde), hetzij in een proefopstelling (zoals meestal in de scheikunde), en het waarnemings­verslag daarvan — historisch feitenmateriaal derhalve — vormt de basis voor de theorievorming. Het gaat niet aan bepaalde waarnemingen op voorhand als „wetenschappelijk onmogelijk” ter zijde te leggen: de natuurwetenschap moet verklaren wat er feitelijk is voorgevallen, en niet de feiten selecteren die in haar kraam te pas komen. Daarnaast heeft met de ontwikkeling van de relativiteitstheorie, maar vooral van de quantentheorie, de eerdere natuurkundige arrogantie plaats gemaakt voor bescheidener pretenties.

Er zijn verschillende wetenschappen ontstaan, zoals archeologie en palaeografie, die materiaal aanreiken aan de geschiedkundige, en dit materiaal steunt in sterke mate het verslag van het Oude Testament. Dit betreft niet enkel feiten, zoals de cultuur waarin Abraham leefde, of data en plaatsen van oorlogen, maar ook de beoordeling. Wat ooit gezien werd als gratuite wreedheid, wordt nu — met kennis van de omringende cultuur — begrepen als een (vrij zeldzaam) vervallen in de gewoonten van de mateloos wredere omgeving. We zien nu dat de Bijbel juist ook in het niet verdoezelen van grove zonden zoals Jefta met zijn dochter, of David met Bathseba en Uria, een moreel gehalte heeft dat in die tijd elders tevergeefs gezocht werd.

((Te doen: dit.))