Hoe zijn de boeken in de huidige Bijbel gekozen?

Voor deze vraag moeten we onderscheid maken tussen het Oude en het Nieuwe Testament.

Het Oude Testament.

De protestantse kerken volgen de Joodse canon, die ten tijde van Jezus al (op zijn minst ruwweg) vaststond. Enkel in de volgorde van de boeken wijken de Christenen af. De Rooms-Katholieke Kerk erkent daarnaast nog als „Deutero-canoniek” een (niet nauwkeurig omschreven) selectie aan boeken die in het Grieks zijn overgeleverd. Soms bestaat hierbij overlap, zoals de Griekse Daniël die naast de inhoud van het Hebreeuwse boek nog onder meer een loflied en de twee oudst bekende detectiveverhalen bevat, of het boek Esther, waarvan de Hebreeuwse en Griekse versies nogal uiteenlopen. Soms ook is er variatie binnen de Griekse versies, zoals de „korte” en „lange” Wijsheid van Jezus Sirach.

Het Nieuwe Testament.

De boeken van het Nieuwe Testament zijn niet zozeer geselecteerd als wel erkend: alle werken uit de eerste eeuw die ergens in de kerk erkenning hadden gevonden als apostolisch zijn uiteindelijk in onze Bijbel beland. Dit proces begon al heel snel: De canon Muratori, een fragment van een dergelijke lijst, dateert uit A.D.190. Door de scheiding tussen de Latijnse en de Griekse wereld waren sommige boeken geruime tijd slechts aan één helft van de Christenheid bekend, maar uiteindelijk zijn die boeken toch alle geaccepteerd. De eerste complete lijst wordt gegeven door Athanasius, in een feestbrief uit 367. (Doordat het einde van de canon Muratori ontbreekt weten we niet of die lijst compleet was.)

De term „apostolisch” betekent hier: geschreven door of onder het gezag van een apostel. Dit sluit enige geschriften uit waarvan de waarde op zich wel erkend werd, maar waaraan geen goddelijk gezag werd toegekend: Jezus had immers Zijn autoriteit specifiek aan de apostelen doorgegeven. De op die wijze uitgesloten geschriften zijn: de brieven van Ignatius van Antiochië, de (eerste) brief van Clemens, de ‚Herder’ van Hermas, de brief van Barnabas, en mogelijk (als men een vroege datering hanteert) de Didache.

Overigens had Marcion, een ketter, al rond 150 een lijst gepubliceerd waarin hij alle boeken uitsloot die te duidelijk zijn leer dat de de Christelijke God een tegenstander was van de Joodse weerspraken. Alle boeken die hij wel erkende zijn ook door de kerk erkend.

Papias, een leerling van de apostel Johannes, vertelt hoe zijn leermeester het evangelie van Marcus erkende. Een andere leerling van Johannes, bisschop Polycarpus van Smyrna, had zelf weer een leerling, bisschop Irenaeus van Lyon. Deze laatste beschrijft rond het jaar 180 kort hoe de vier evangelisten tot hun boeken zijn gekomen, duidelijk implicerend dat er niet meer of minder evangeliën zijn.