Eisen voor betrouwbaar denken

Het is duidelijk dat uit de inventarisatie van belevingen nog niet volgt dat betrouwbaar denken mogelijk is — en dat is waar Kapitein Diallel op wacht. Laten we dus eens kijken welke eisen we verder nog moeten stellen.

Die eisen, die we op de volgende pagina's zullen beschouwen, helpen ons bij het vinden van de schat, want levensovertuigingen die aan één of meer van die eisen niet voldoen vallen af. We kunnen levensovertuigingen op deze grond indelen in drie groepen.

  1. Levensovertuigingen die geen betrouwbaar denken claimen. Als zo'n levensovertuiging waar zou zijn zouden wij dat niet kunnen weten, omdat we niet betrouwbaar kunnen denken.
  2. Levensovertuigingen die claimen dat betrouwbaar denken mogelijk is, maar die niet voldoen aan de eisen die zulk denken mogelijk maken. Die zijn innerlijk in tegenspraak, en kunnen dus niet waar zijn.
  3. Levensovertuigingen die claimen dat betrouwbaar denken mogelijk is, en ook voldoen aan de eisen daartoe. Slechts van deze kunnen we eventueel weten dat ze waar zijn.

Als een wereldbeeld ons geen terecht vertrouwen in de rede geeft, en wij hebben dat vertrouwen toch, dan is dat niet ons wereldbeeld (ook al menen wij van wel). Dat vertrouwen moet uit een ander wereldbeeld komen, dat in werkelijkheid het onze is, ook al menen wij (door zelfmisleiding) van niet. Dit is een geval van anosognosie: het niet weten dat men een tekort heeft (en daardoor denken dat men geen tekort heeft). Een wetenschapsanosognost heeft niet door dat hij niet weet, en meent daardoor ten onrechte wel te weten.

((Te doen.))

  1. Een wereldbeeld is een predicaat B over de mogelijke werelden W zodanig dat B(w) als w∈W volgens dat wereldbeeld de werkelijke wereld zou kunnen beschrijven.
  2. Een wereldbeeld dat absolute waarheid erkent zal ¬(p∧¬p) eisen. Onder een dergelijk wereldbeeld is K(p)∧K(¬p) onhoudbaar. Dan moet natuurlijk gelden dat B(w) → ◊K(B(w)) — iemand kan slechts terecht een wereldbeeld aanhangen als dat wereldbeeld toelaat dat iemand weet dat dat wereldbeeld juist is. Algemener: X die wereldbeeld B aanhangt kan slechts terecht claimen Y te weten als B → ◊K(x, Y).
  3. Een wereldbeeld dat slechts redelijke wetenschap erkent zal een inductieschema voor K bevatten, met twee delen:
    Kenbronnen
    Bij voorbeeld „K(p) als p een directe ervaring is”.
    Afleidingsregels
    Deze zullen de mogelijkheid tot afleiding geven — de ◊ betekent hier ruwweg „men kan tot de wetenschap komen dat”.
    Bij voorbeeld: „K(p)→◊KK(p)” en „K(p)∧K(p→q) → ◊K(q)”.
    Laten we eerst naar het probleem van die kenbronnen kijken, want ook die afleidingsregels moeten uiteindelijk uit een bron gekend worden.
  4. Wil zo'n wereldbeeld houdbaar zijn, dan moet ◊K(B(w)) afleidbaar zijn. Algemener: voor iedere ware p moet gelden dat B→◊p. Zie hier voor enige voorbeelden van onhoudbare wereldbeelden.

Bovenstaande regels vormen een verzameling elementen van voorkennis — ze dienen stap voor stap behandeld te worden. Zo is zonder waarheidsbegrip het predicaat B niet zinvol, want w∈B en w∉B worden dan niet zinvol onderscheiden. Zo'n wereldbeeld discrimineert dus niet, is informatieloos, is letterlijk nietszeggend.

Verwijzen naar parasitair denken.

Zie ook On Wheeler's Notion of ‚Law without Law’ in Physics van David Deutsch.