Eindigheid

((Dit onderwerp moet nog uitgewerkt worden, en de titel is ook niet ideaal. Deze pagina is aangemaakt zodat andere er heen kunnen verwijzen.))

De oneindigheid van de transcendente geest leidt binnen onze eindigheid soms tot paradoxen, die verdwijnen als we begrijpen dat de beperkingen van onze eindige wereld niet gelden voor die geest, daar die aan de andere kant van de limiet staat. Zo kan 1 gelijk aan 3 zijn, want beiden zijn de uitkomst van een niet-convergerend limietproces. Zo vormt onze eindigheid nog een extra beperking: wij kunnen niet leven in wat voor ons een contradictie is; God wel.

Dit gegeven biedt een antwoord op de vraag in hoeverre wij ons in onze zoektocht naar God door de rede kunnen laten leiden. Onze rede is geldig zolang wij die limiet niet overschrijden; daarbuiten geldt in ieder geval het bewijs uit het ongerijmde niet meer, en zijn ook alle andere redeneervormen suspect. Het is dus geen vals spel als we op de ene plaats (binnen de eindigheid) logisch redeneren, en op de andere plaats een tegenwerping weerleggen met de opmerking dat God niet onderworpen is aan onze beperkte logica.

Wellicht heeft bewustzijnskennis ook een beperking, in het niet kennen van andere geesten, en in het feit dat instrospectie slechts een introspiciërende persoon kan doen kennen. We zouden verwachten dat ethiek geen realistische beperking kent, omdat ethisch handelen voor ons een goddelijke opdracht is. (Natuurlijk kunnen logische paradoxen „vertaald” worden naar ieder domein, maar daarmee blijven het toch logische paradoxen.)

Tegenwerping (Almacht weerlegt alwetendheid):
Gods alwetendheid weerlegt almachtig handelen, want een alwetend wezen weet al wat hij gaat doen, en is dus onmachtig iets anders te doen.
Antwoord:
((Te doen: dit argument herhaalt de denkfout die leidt tot de conclusie dat wilsvrijheid strijdt met Gods voorkennis. Daarnaast plaatst het God in de tijd, alsof het weten vooraf zou gaan aan de vrije keuze.
Voor wie gelooft in een noodzakelijk goede God is die vrijheid overigens in het geheel niet in het geding: God kan door zijn aard niet anders dan het beste doen, maar doen wat uit zijn aard volgt is juist zijn vrijheid. Een wezen dat anders koos zou God niet zijn.))
Tegenwerping (Contrafactuele almacht):
((Betere titel kiezen.))
Als God alwetend en alwaarheidslievend is, is alles wat Hij zegt waar. Als Hij zou zeggen dat één plus één drie is zou dat zo zijn. Als Hij zou zeggen dat Hij niet bestaat zou dat waar zijn. Hij kan die zaken dus niet zeggen, en is dus niet almachtig.
Antwoord:
((Te doen.))
Tegenwerping (Zelfstrijdige morele almacht):
Als God ons zou gebieden iets immoreels te doen, zou het immoreel zijn dat niet te doen.
Antwoord:
((Te doen.))
Tegenwerping (Immorele morele almacht):
Als God ons zou gebieden iets immoreels te doen, zouden we dat moeten doen. Een God die wil dat wij een eventuele dergelijke immorele God gehoorzamen is zelf immoreel. Daar God ons dit immorele gebod („gehoorzaam Mij”) inderdaad geeft is Hij zo'n immorele God.
Antwoord:
((Te doen. Dit is een syndox. Een morele God is een God die besloten heeft goed te doen — en die God mogen, ja moeten wij gehoorzamen.))

((Te doen.))

Die geest is oneindig doordat hij souverein is.

Flauw gedachtetje: de chaostheorie leert dat een limiet met drie waarden er oneindig veel heeft, dus een Drie-eenheid heeft oneindig veel mogelijkheden, een oneindige vrijheid.

Voorbij de limiet zijn we niet beperkt tot nomologische mogelijkheid, tot wat onder onze (logische en natuur-)wetten mogelijk is.

Parallel aan de bekende nominalistische vraag: „Is iets goed omdat God het wil, of wil God het omdat het goed is?” bestaat hier de vraag: „Is iets (on)mogelijk omdat God het (niet) kan, of kan God het (niet) omdat het (on)mogelijk is?”.