Ontologische godsbewijzen
Een ontologisch godsbewijsꜛ poogt op logische gronden, uitgaande van de aard van het zijn, te komen tot een bewijs van het bestaan van God.
De transcendentie van God vormt meteen de beperking op de ontologische godsbewijzen. God bestaat, maar niet binnen de limiet van onze logica, en daarmee hebben we een interessante situatie: als God niet zou bestaan, zou alles binnen de limiet vallen, en dus zou een correct ontologisch godsbewijs zijn bestaan bewijzen. Slechts als God werkelijk bestaat doet het dat niet — maar daarmee is het bestaan van zo'n bewijs wel een bewijs van het bestaan van God!
De basis van verschillende ontologische argumenten is het feit dat onvolmaaktheidꜛ een posterieur begrip is, dus waar onvolmaaktheid is moet er ook volmaaktheidꜛ zijn (maar andersom niet). ((Te doen: wie levert de maatstaf? Gods bestaan kunnen we niet op voorhand aannemen, maar immanente maatstaven zijn onverdedigbaar. En kan welk wezen dan ook niet een in eigen voordeel uitvallende maatstaf kiezen?))
((Te doen.))
Wellicht is een overtuigende existentialistische versie van een ontologisch godsbewijs mogelijk.
Parmenidesꜛ: We kunnen slechts het zijnde denken, niet het niet-zijnde. Dit zijnde is daarmee meteen grenzeloos, want een grens aan het zijnde impliceert het niet-zijnde. Het zijnde is dus oneindig, alomtegenwoordig, eeuwig, en zo voort: God.
- Tegenwerping (Parmenides had het misꜛ):
- Volgens die redenering is het heelal, niet God, oneindigꜛ — of liever: een pantheïstische God wel, maar een transcendente God niet oneindigꜛ. Ook weten we dat grenzeloos niet oneindigꜛ impliceert: een cirkel is een grenzeloze lijn, maar geen oneindige, en hetzelfde kan voor het heelal gelden.
- Antwoord.
- Dat klopt.
- Tegenwerping (Existentie geen predicaatꜛ):
- Zoals Immanuel Kantꜛ al inzag is bestaan geen eigenschapꜛ.
- Antwoord:
- In zijn algemeenheid is dat onjuist. Als existentie geen predicaat was zou „Sinterklaas bestaat niet” op zijn best noodzakelijk onwaar, en mogelijk betekenisloos zijn. Het is geen van beide.
- Binnen een quantor ligt de zaak iets subtieler. Als het bereik van de quantor hooguit de bestaanden is voegt een existentiepredicaat natuurlijk geen informatie toe — niet omdat het geen predicaat zou zijn, maar omdat het bereik van de variabele geheel binnen het domein van het predicaat ligt, en het predicaat dus altijd waar is voor die variabelen. Zodra het bereik van de quantor de bestaanden overtreft wordt het predicaat echter zinvol. Descartes doet dat door alle denkbaren, en de modale bewijzen door alle mogelijken te beschouwen.
Een probleem met sommige bewijzen is dat ze het concept en de zaak verwarren. Er is niet één begrip „volmaakt wezen”ꜛ dat zowel in de geest als in werkelijkheid kan bestaan — er is een concept, waaraan al dan niet een werkelijk wezen voldoet.