Excellentie

Merk op dat het begrip „mogelijk” door Plantinga zwaar belast wordt. Als een in alle werelden almachtig, alwetend en alkwaad wezen evenzeer mogelijk zou zijn zou het noodzakelijk bestaan daarvan door zijn redenering ook bewezen worden. In feite is zijn bewijs, op de aanname na, volkomen onafhankelijk van de inhoud van het begrip „lokaal excellent”.

De notie „lokale excellentie” kan mogelijk inhoud worden gegeven door haar te zien als „slechts prieure eigenschappen hebbend”. Misschien is het mogelijk te bewijzen dat een wezen met posterieure eigenschappen niet noodzakelijk kan bestaan (en dus een noodzakelijk bestaand alkwaad wezen onmogelijk is), als volgt: werelden met enkel prieure eigenschappen zijn mogelijk, en in zo'n wereld bestaat niets met secundaire eigenschappen. Voor een wezen met secundaire eigenschappen is er dus noodzakelijk een wereld waarin hij niet bestaat.

Het probleem hier is dat er wellicht ook werelden zijn waarin beide eigenschappen ontbreken, en waarin dus ook het wezen met de prieure eigenschappen niet kan bestaan. Van die werelden weten we dat ze niet onze wereld zijn, dus we kunnen ze buiten beschouwing laten — we hoeven ons enkel te bekommeren om de bereikbare werelden.

Maar die hebben het probleem dat de posterieure eigenschappen daar ook bestaan: in onze wereld bestaan kwaad, verandering, eindigheid, onwaarheid. Als het, hoe onwaarschijnlijk ook, mogelijk is dat alles in onze wereld feitelijk goed is (inclusief onze onwetenheid hieromtrent) kan een noodzakelijk bestaand kwaad wezen niet bestaan. Als we ergens eeuwigheid en onveranderlijkheid vandaan zouden kunnen halen, zou een NB wezen niet kunnen bestaan als het enige eigenschap had dat op enig moment in de tijd mogelijk afwezig was geweest. (Enkel als een heelal zonder schepper mogelijk is omvat dit zaken als bewustzijn en orde, die bij de warmtedood van het heelal verloren kunnen gaan.)

Het probleem is vaak de stap van ∀w∃x naar ∃x∀w. Kwaad vereist goed, dus een alkwaad eeuwig wezen vereist op ieder moment de aanwezigheid van iets goeds — maar is dat steeds hetzelfde goed?

Even utopisch denkend:

Stel dat we kijken naar alle werelden met dezelfde ontologie, maar niet noodzakelijk bereikbaar — als het noodzakelijk bestaan van dat wezen van die ontologie zou afhangen lijkt dat redelijk. Dan zijn er werelden waarin geen actueel kwaad is, maar geen werelden zonder actueel goed — dus zo'n wezen kan niet kwaad zijn. Evenzo is het eeuwig, onveranderlijk, ordelijk, waar, en zo voort.

In deze tekst maakt Plantinga onderscheid tussen „excellence” en „greatness”: greatness is dan globale excellentie. Hij gebruikt het beeld van integratie, dat mij onjuist lijkt: zo'n maximaal wezen kan dan lokaal toch niet-maximaal zijn. Beter is al de minimumgrootte te nemen, zodat een wezen dat in één wereld niet bestaat meteen zonder greatness is. Mogelijk blijkt echter dat een wezen zonder greatness lokaal excellenter is dan een wezen met (zelfs de hoogste) greatness. Hier lijken me meer aannamen nodig. Wellicht de eigenschap van onovertrefbaarheid (Pareto-optimaliteit): in geen enkele wereld overtroffen te zijn. Als een onovertrefbaar wezen mogelijk is, bestaat het noodzakelijk.

Als liefde een onderdeel van excellentie is, is een excellent wezen maximaal liefhebbend. Als liefde blijkt uit de bereidheid tot offer, zal een excellent wezen bereid zijn tot het ultieme offer. Slechts de Christelijke God voldoet hier aan.