Andere modale bewijzen

Het bewijs van Robert Adams maakt geen gebruik van S4 of S5, maar van Luitzen Egbertus Jan Brouwers axioma p → □◊p (als p waar is is het noodzakelijk mogelijk dat p waar is).

(1) □(G→□G)
Definitie van God als een noodzakelijk wezen.
(2) ◊G
God bestaat mogelijk.
(3) ◊□G
Uit 1, 2 en K.
(4) ¬G → □◊¬G
Instantiatie van Brouwers axioma met p = ¬G.
(5) ◊□G → G
Contrapositief van 4.
(6) G
Door modus ponens uit 3 en 5.

Mike Almeida probeert de angel uit het begrip „maximaal excellent” te halen door te beginnen met mogelijke noodzakelijke wezens, en dan de maximale kennis, goedheid, macht, en zo voort te vinden die samen gaan met elkaar en met noodzakelijk bestaan. Het is niet duidelijk waarom die maxima groter dan nul zouden moeten zijn.

((Te doen.))

Meinong: Iedere bewering van de vorm „De X die Y is is Y” is (analytisch, a priori en noodzakelijk) waar. Dus „Het bestaande volmaakte wezen bestaat” is waar. Dus God bestaat.

Descartes: Er moet iets totaal goeds bestaan, waaraan goede zaken hun goedheid ontlenen.

Spinoza: De ideeën van de mens komen van buiten. Als de mens een idee van God heeft moet God dus bestaan als bron van die idee.

Het begrip „God” krijgt zijn betekenis uit religieuze ervaring. Het begrip heeft enkel betekenis als God bestaat. Het begrip heeft betekenis, dus God bestaat.

Het pantheïstisch godsbewijs: „Ik besta, dus iets bestaat, dus de mereologische som van al het bestaande bestaat — en die som noemen we God”.

F.­Bjørdal beschouwt goddelijkheid als primitief, en een eigenschap als positief als die noodzakelijk voor alle goddelijke entiteiten waar is. Per axioma is de ontkenning van een positieve eigenschap niet positief, en dan volgt natuurlijk dat er iets goddelijks is, want als er niets goddelijks was zouden alle eigenschappen positief zijn, en het axioma niet gelden.