De wereld

Kunnen wij weten of de wereld bestaat, en of zij zo is als wij denken? Skepsis jegens een buitenwereld is houdbaar — berweringen als „wij kunnen niets weten omtrent de eventuele buitenwereld” zijn niet zelfreferentieel.

Tegenwerping (Gevat brein):
Met voldoende technologie zou een brein in een vat met lumbaalvocht, doorbloed door een machine en waarvan alle zenuwuiteinden verbonden zijn met een enorme computer die zenuwprikkels ontvangt en zendt, precies dezelfde ervaringen kunnen hebben als ik. Dus misschien ben ik wel zo'n brein; ik kan nooit weten dat ik dat niet ben, en dus kan ik al helemaal niet weten dat ik de wereld juist waarneem.
Antwoord:
((Te doen: dit gaat verder dan betrouwbaar denken, en het bewijs vereist die zekere wereldkennis niet.))
Ik hoef zelfs geen gevat brein te zijn: wellicht zijn breinen, zenuwen, computers, en zelfs materie louter illusies in de mij voorgespiegelde wereld, en bestaat en gebeurt er in werkelijkheid iets geheel anders. Mogelijk bestaat enkel het mentale, en is de materiële wereld iets dat mij voorgespiegeld wordt.
Hilary Putnam geeft een bewijs dat ik geen gevat brein ben, geldig voor de situatie dat ik nooit anders ben geweest, zodat mijn taalgebruik verwijst naar de prikkelveroorzakende programmamodulen, en niet naar de door mij niet gekende werkelijkheid. In dat geval verwijzen de woorden „brein” en „vat” hoe dan ook naar zaken die niet mijn situatie beschrijven. Ik kan echter wel een gevat brein zijn als men mijn brein vannacht in dat vat heeft gestopt, en mijn woorden nog verwijzen naar de buitenvatelijke werkelijkheid. ((Dit voorbeeld roept ook de vele vragen rond referentie op: in mijn beleving, mijn wereldmodel is de computerboom van vandaag dezelfde als de werkelijke van gisteren, of is prozaïsher de voor mij enige buurjongen dezelfde als zijn tweelingbroer. Mijn wereld is een schepping van mijzelf, ook zonder solipsisme, en mijn woorden refereren naar zaken in die wereld, niet direct naar zaken in de werkelijkheid. Vergelijk dit met twee versies van een Griekse mythe — is de moeder van de held in de ene versie dezelfde als in de andere? Referentie is één stap, analogische verwijzing een tweede.))
Putnams argument toont aan dat als God mij een materiële wereld doet beleven, die wereld voor mij werkelijk bestaat.

Over dat „juiste waarnemen” heeft de neurologie het één en ander te melden.

Zie ook het immanente dilemma.