Dienaar

Dienaar

Διακονος
Helper, dienaar, iemand die uitvoerend werk verricht ten behoeve van een ander. De nadruk ligt hier op de arbeid.
Δουλος
Oorspronkelijk „huis”, vandaar „huisbezit” en dan „huisslaaf”, „slaaf”. Ook de onderdaan van een Oosterse despoot. De nadruk ligt hier op het onderworpen zijn.
Ὑπηρετης
Eigenlijk „plaatsvervanger”, vandaar „hulpbeamte”, „knecht”.
Λειτουργος
„Werker voor het algemeen belang”, vandaar „wie God dient”, want de tempeldienst werd gezien als een zaak van algemeen belang. Verwant met ons „liturgie” = tempel­dienst, Godsdienstig ritueel.
Θεραπων
Eigenlijk „wie iemand eert door hem te dienen”, oorpsronkelijk vrijwillig, bijvoorbeeld een schildknaap een ridder. Vandaar: waardigheidsbekleder onder een hooggeplaatste. Hebreeën 3:5.