Commentaar op het boek Richteren

Het einde van het boek, Richteren 17-21, is waarschijnlijk een apart boek geweest, dat pas laat op schrift is gesteld. De auteur schrijft in de koningstijd, die hij duidelijk superieur acht aan de tijd der richteren.

Richteren 17:6, Richteren 21:25
In die dagen was er geen koning in Israël; ieder deed wat goed was in zijn ogen.
Richteren 18:1a
In die dagen was er geen koning in Israël
Richteren 19:1a
Nu gebeurde het in die dagen, toen er geen koning in Israël was

Ook heeft hij weet van de ballingschap der Israëlieten.

Richteren 18:30
De Danieten stelden het gesneden beeld op, en Jonathan, de zoon van Gersom, de zoon van Mozes, hij en zijn zonen, waren priesters voor de stam der Danieten, totdat de bevolking in ballingschap werd weggevoerd.

Kanttekeningen

Richteren 1:8
Juda neemt de stad in en verwoest haar. Waarschijnlijk zijn vele inwoners gevlucht en later teruggekomen, want Richteren 1:21 vertelt ons dat de Benjaminieten de oorspronkelijke Jebusieten niet verdreven. Richteren 19:11-12 leert ons dat de stad zelfs weer in handen van de Jebusieten is gekomen, en dat is zij nog steeds onder David (2 Samuël 5:6).
Richteren 11:35
Of, de meer natuurlijke lezing: „en ik zal Hem een brandoffer offeren”. De waarschijnlijkheid dat iets onofferbaars (bijvoorbeeld een hond) gekomen was was groot, dus de traditionele lezing is onwaarschijnlijk. Volgens de natuurlijker lezing bedoelde hij de eerste mens (een slaaf, naar verwachting), in dienst van het heiligdom te stellen — wat voor die slaaf een verbetering zou zijn geweest.
Volgens de traditionele lezing kent Jefta blijkbaar de Wet noch raadpleegt de Here: Leviticus 27:5 geeft aan dat hij zijn belofte had kunnen afkopen. Mogelijk bestond het offer uit dienst — Numeri 8:11-15, Numeri 8:21-22.
Richteren 20:33
Ba'al-Thamar: de heer der palmboom. In Oegarit werd vlak naast de Ba'altempel een stèle gevonden van een godheid die als kroon een palmtak lijkt te dragen.