Primaire contingentieꜛ
Als ik op het strand naar een zonsondergang kijk, zie ik de gereflecteerde zonnestralen als een baan van licht vanaf de horizon naar mezelf toelopen. Die baan loopt niet naar de persoon die even verderop hetzelfde schouwspel staat te bewonderen — hoewel voor haar die baan naar haar, en niet naar mij loopt.
Wat maakt dat van al de personen in alle tijden en op alle plaatsen, ik nu juist ik nu hier ben? Tertiair valt die vraag niet eens te stellen, want tertiair denken komt niet verder dan „iedere persoon op het strand zal die baan naar zich toe zien lopen”. De tertiaire denker kan een etiket „Biep” op mij plakken, en dan laten zien dat Biep die baan naar zich toe zal zien lopen, maar dat verplaatst de vraag enkel naar „Waarom ben ik Biep — van alle personen die ik had kunnen zijn?” (en dat is een volslagen andere vraag dan „Waarom heet ik Biep?”).
We voelen aan dat we iemand anders hadden kunnen zijn, of op een ander tijdstip hadden kunnen leven, maar dat doen we niet (gisteren en morgen wel, maar nu niet — en ook dat kan tertiair denken weer niet uitdrukken). We zijn „in deze wereld geworpen” en op wonderbaarlijke wijze verbonden met precies het lichaam dat we hebben, en precies de plaats en tijd waar we ons bevinden. Binnen een multiversum (misschien de mogelijke werelden van David Kellogg Lewisꜛ) betekent dit dat iedere vraag naar het zo-zijn van de werkelijkheid beantwoord kan worden door te verwijzen naar die geworpenheid.
In de terminologie van Max Tegmarkꜛ is die geworpenheid ons adresꜛ.