Eerste: dit woord wordt meestal gebruikt voor het eerste van meer dan twee. Wellicht had Lukas dus het plan nog een derde deel te schrijven, na zijn Evangelie en Handelingen. Een andere mogelijkheid is deze: Lukas' eerste (verloren gegane) boek is niet zijn evangelie, maar beschreef de periode tussen opstanding en hemelvaart — dit lijkt nog het beste overeen te komen met de beschrijving van het boek hier.
Theofilusꜛ: dit betekent „Godliefhebber”ꜛ. Ook zijn evangelie heeft Lukas aan hem gericht (Lukas 1:3). Een persoon van die naam is ons niet bekend. Het kan een werkelijk individu zijn geweest, maar ook de algemene naam waarmee Lukas de lezer aanspreekt. Plausibel is de veronderstelling dat het een Romein is die, betrokken bij het proces van Paulus, de informatie nodig had voor zijn verdediging, — en mogelijk Christen geworden is.
Begonnen te doen en te leren: dit lijkt te wijzen op een vroegere versie van het evangelie, waar de geboorte- en jeugdverhalen nog niet in opgenomen waren. Er zijn aanwijzingen dat Lukas tot het einde toe aan zijn evangelie bleef werken, en wellicht het verhaal van de overspelige vrouw (Johannes 7:53-8:11, dat typisch Lukaans taalgebruik bevat, en in sommige handschriften is ingelast achter het evangelie van Lukas of na Lukas 21:38) uiteindelijk nog had genoteerd maar niet meer heeft kunnen invoegen. Als we aannemen dat eerdere uitgaven van het evangelie al in omloop waren, is zowel de toevoeging achteraan (als appendix bij een al bestaand afschrift) als die „op de juiste plaats” (bij nieuwe afschriften) begrijpelijk, terwijl anderen die het verhaal als losse aflevering ontvingen het wellicht op grond van het liefdesaspect bij Johannes hebben ingevoegd, of omdat dat het enige evangelie was dat ze bezaten.
Alle: er is een subtiel verschil tussen beide verzen: iedere profeet individueel heeft Gods oordeel en heil aangekondigd, maar allen tezamen de vergeving uit geloof in Jezus. Dit verschil komt tot uiting in het opsommende taalgebruik ('zovele als') in het eerste vers, dat ontbreekt in het tweede.
Flavius Josephusꜛ plaatst Theudas'ꜛ opstand in de periode 44-46, en schrijft over hem: „Het geschiedde terwijl Cuspius Fadusꜛ procurator van Judea was, dat een zekere charlatan wiens naam Theudas luidde, een groot deel der bevolking overhaalde hun spullen mee te nemen en hem naar de rivier de Jordaan te volgen; want hij vertelde hen dat hij een profeet was, en dat hij op zijn eigen woord de rivier zou scheiden en hun een gemakkelijke doorgang zou verschaffen. Velen werden door zijn woorden misleid. Fadus echter liet hen niet toe enig voordeel te trekken van zijn snode poging, maar zond een troep ruiters tegen hen uit. Na hen onverhoeds te hebben overvallen versloegen die velen van hen, en namen velen van hen levend gevangen. Ook Theudas vingen zij levend, sloegen hem het hoofd af, en vervoerden dat naar Jerusalem.” (Joodse Oudhedenꜛ 20:97-98. Dit kan een andere Theudas zijn.
Dit is een verklarend vers: Stephanosꜛ barst in vers Handelingen 7:51-53 uit daar zijn gehoor had staan tandenknarsen — mogelijk aangezien ze meenden dat de aanhaling in Handelingen 7:48-50 bedoeld was als rechtvaardiging van de Jezus aangewreven claim de Tempelꜛ zullen vernietigen (Handelingen 6:14).
Hoorden: de mensen bij Saul hoorden wel het geluidꜛ (φωνηꜛ), maar niet de woorden, het spreken (λαλωꜛ, λεγωꜛ) dat Saul wel hoorde. Dit verschijnsel (sommigen verstaan een stem, anderen horen enkel een geluid) vinden we ook in Johannes 12:29 en mogelijk in Openbaring 6:1.
Vreemde goden: Waarschijnlijk zagen de Grieken de zowel „Jezus” als „opstanding”ꜛ (αναστασιςꜛ) voor eigennamen aan. In het Grieks krijgt een eigennaamꜛ ook een lidwoordꜛ, dus Paulus' boodschap klonk ongeveer als: „Ik verkondig jullie het goede nieuws van de Jezus en van de Opstanding”.