Wij kunnen de zorg voor ons heil met een gerust hart in Jezus' handen leggen

(1) Het feit dat we komen is al bewijs dat de Vader ons voorbestemd heeft;

(2) Wie komt wordt niet afgewezen maar gered.

Mattheüs 10:31-32
Weest dan niet bevreesd: gij gaat vele mussen te boven. Een ieder dan, die Mij belijden zal voor de mensen, (2) hem zal ook Ik belijden voor mijn Vader, die in de hemelen is;
Johannes 6:37
(1) Alles wat Mij de Vader geeft, zal tot Mij komen, en (2) wie tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen.
Johannes 6:44
(1) Niemand kan tot Mij komen, tenzij de Vader, die Mij gezonden heeft, hem trekke, en (2) Ik zal hem opwekken ten jongsten dage.
Johannes 6:65
En Hij zeide: Daarom heb Ik u gezegd, dat (1) niemand tot Mij komen kan, tenzij het hem van de Vader gegeven zij.
Handelingen 16:30-31
En hij leidde hen naar buiten en zeide: Heren, wat moet ik doen om behouden te worden? En zij zeiden: Stel uw vertrouwen op de Here Jezus en (2) gij zult behouden worden, gij en uw huis.
Romeinen 10:9-13
Want indien gij met uw mond belijdt, dat Jezus Heer is, en met uw hart gelooft, dat God Hem uit de doden heeft opgewekt, zult gij behouden worden; want met het hart gelooft men tot gerechtigheid en met de mond belijdt men tot behoudenis. Immers het schriftwoord zegt: (2) Al wie op Hem zijn geloof bouwt, zal niet beschaamd uitkomen. Want er is geen onderscheid tussen Jood en Griek. Immers, een en dezelfde is Heer over allen, rijk voor allen, die Hem aanroepen; want: (2) al wie de naam des Heren aanroept, zal behouden worden.

Verder is juist Jezus de geschikte redder voor ons:

Hebreeën 7:25-27
Daarom kan Hij ook volkomen behouden, wie door Hem tot God gaan, daar Hij altijd leeft om voor hen te pleiten. Immers, zulk een hogepriester hadden wij ook nodig: heilig, zonder schuld of smet, gescheiden van de zondaren en boven de hemelen verheven; die niet, gelijk de hogepriesters, van dag tot dag eerst offers voor zijn eigen zonden behoeft te brengen en daarna voor die van het volk, want dit laatste heeft Hij eens voor altijd gedaan, toen Hij Zichzelf ten offer bracht.