Tegenargumenten

Tegenwerping (Betrouwbaarheid rede bewijsbaar):
„Dat vertrouwen hoeft niet altijd al bestaan te hebben. Ik heb ooit voor mezelf bewezen dat mijn verstand in principe betrouwbaar is, en mijn vertrouwen stoelt op dat bewijs.”
Antwoord:
Helaas, dat is een cirkelredenering, want dat bewijs is enkel geldig als ons verstand al betrouwbaar is. Wie geen vertrouwen heeft in zijn denken kan tot geen enkele conclusie komen, en al helemaal niet tot de conclusie dat zijn denken toch betrouwbaar is. Wat het ook is dat ons vertrouwen in de rede geeft, het is iets dat zelf irreducibel is tot die rede.
Tegenwerping (Vertrouwen in de rede groeit):
„Mijn vertrouwen in de rede is gegroeid naarmate ik leerde denken, en ontdekte dat die gedachten klopten.”
Antwoord:
Het vertrouwen in ons denkvermogen kan alleen terecht zo groeien doordat we al vertrouwen hebben in de rede, en in dit geval in inductie: de gedachte „uit het feit dat mijn gedachten overeenkomen met de wereld mag ik concluderen dat mijn denkvermogen betrouwbaar is” wordt al op voorhand vertrouwd. Voordat we nadenken over ons nadenken wordt dat vertrouwen ons inderdaad gegeven, maar niet uit een redelijke overweging. Dat leidt daarom tot twee vragen: waar komt dat vertrouwen wel vandaan, en is het terecht?
Tegenwerping (Wantrouwen in de rede verdwijnt):
„Het ligt in de natuur van levende wezens een „vertrouwensgebied” te hebben, waarbinnen vertrouwen bestaat, en waarbuiten wantrouwen heerst. De grens van dat gebied is niet hard, maar geleidelijk. Nieuwe dingen wekken wantrouwen, maar doordat we steeds die grens opzoeken slijt dat wantrouwen als er niets beangstigends gebeurt. Leg maar eens een vreemd voorwerp buiten neer: eerst zullen dieren er met een boog omheen lopen, maar stukje bij beetje komen ze dichterbij, en als er niets gebeurt zullen ze het voorwerp uiteindelijk vertrouwen, als onschuldig zien. Op dezelfde manier ligt onze rede binnen het vertrouwensgebied. Als we ons blijken te vergissen bouwen we wat wantrouwen op, maar telkens als onze rede ons juist leidt verdwijnt dat wantrouwen.”
Antwoord:
((Nog te doen. Niet wezenlijk anders dan de voorgaande tegenwerping.))