Redeꜛ
Voor de Christen is de orde en samenhang in de wereld der abstracta begrijpelijk, want God is geen God van wanorde (1 Korinthiërs 14:33), en Hij heeft de schepping beperkt tot een bepaalde structuur. In de volheid waarin Hij zelf is bestaan die beperkingen niet. Voor de niet-Christen is het bestaan van een dergelijke niet-materiële beperking op de werkelijkheid moeilijk te verklaren. Door zich daar toch op te beroepen toont hij ten diepste de kant van de Christen te geloven.
Zo heeft God de logische structuur aan de waarheid opgelegd, en ons wetenschap van die structuur gegeven, zodat wij haar in vertrouwen kunnen toepassen. Dit verklaart ons absolute vertrouwen in het bestaan van correcte redeneringen — een vertrouwen dat de naturalist niet kan hebben.
Overigens overstijgen wij de syntactische rede, en kunnen daardoor met paradoxen omgaan zonder als gevolg daarvan alles te geloven of in een oneindige regressie terecht te komen. Zelfs kunnen we van een zin als „Deze zin kan ik niet naar waarheid geloven” zien dat die waar is — ook al zou dat syntactisch nou juist niet kunnen. Slechts een deel van de semantiek kan in eindige syntaxis gevangen worden; wij kunnen in ons denken verder komen, en dat zelfs communiceren — niet als wetenschap, maar als kennis.
Wat maakt dat wij als we onze epistemische plicht doen (correct denken, en zo voort) de waarheid benaderen? Wat is die relatie tussen plicht en waarheid? Voor de Christen is het antwoord duidelijk: God verenigt beide.
Zoals we al eerder zagen is de soevereine geest God; als wij primair en secundair denken moeten we de illusie opgeven dat wijzelf die geest zouden kunnen zijn, en als we tertiair blijven denken kunnen we nooit tot dat bewustzijn en die betekenis komen. Husserlꜛ deed met zijn fenomenologieꜛ een laatste poging tot soevereiniteit, tot het beschouwen van de wereld zonder haar categorieën op te leggen.
- Tegenwerping (Kennis niet geborgd door Godꜛ):
- Het Christendom leert een gevallen, door satanꜛ geregeerde wereld. We nemen ook waar dat er mensen zijn met gestoord waarnemings- en/of denkvermogen, en we erkennen ook dat onze eigen vermogens feilbaar zijn (illusiesꜛ, denkfoutenꜛ). Dit is meer dan genoeg om ons vertrouwen in ons denkvermogen te ondermijnen, en dus een fataal argument tegen de Christelijke leer.
- Antwoord:
- Het is zeker waar dat de duivelꜛ bestaat, deze wereld heeft verminkt, en actief poogt ons te misleiden.
- ((Te doen. Het Christendom leert dat die valkuilen bestaan, maar ook dat wij er niet in hoeven te vallen — juist door diezelfde God. Efeziërs 6:16, Jakobus 4:7, 1 Petrus 5:8-9. Als wij tot God naderen, open staan voor Hem, kan en zal Hij ons de terechte ware overtuiging geven.))
- Tegenwerping (Tegenredelijk Christemdomꜛ):
- Het Bijbels geloof verwerpt de rede: „Vertrouw op uw eigen inzicht niet”.
- Antwoord:
- ((Te doen. Zie ook Romeinen 1 — wij worden geacht uit de natuur onze conclusies te trekken.))