Secundair denkenꜛ: De anderꜛ
Er zijn ook existentialisten die de stap naar de ander wel dorsten te maken. Immers, ik kan mijzelf existentieel beschouwen, maar het blijkt dat ik ook de medemens zo kan zien: niet als ding, maar als mens, als een „gij”. Zulk subjectief denken in „ik-gij” heet secundair denken. Pas in dit secundaire denken komt de ander als persoon tot zijn recht, en pas in mijn relatie met die ander kom ik zelf tot mijn recht. In een „ik-gij”relatie heb ik niet tot doel de ander te analyseren en zo als ding te leren kennen, maar openbaar ik juist mijzelf aan de ander, en omgekeerd — en pas in die relatie word ik voluit mijzelf. Een mens alleen bestaat misschien wel objectief, als ding, maar niet subjectief — hij is geen mens. Daarom bestaan wij als mensen slechts bij de gratie van een „gij”.
Wij vinden hier op aarde echter niemand die werkelijk zo'n „gij” voor ons kan zijn, iemand aan wie wij ons voluit kunnen openbaren, en die wij voluit kunnen vertrouwen. Ik ben verlangen naar een volstrekte „gij”, ook al ben ik mij dat wellicht niet bewust — in dat geval zal ik macht, kennis, of wat voor surrogaat ook nastreven. Het gaat hier echter niet om een verlangen onder vele, een verlangen dat teleurgesteld kan worden — als God niet bestaat besta ik ook niet, het is ondenkbaar dat God niet bestaat.
Dit argument kan niet tertiair gedacht worden: het vergt dat men niet alleen de existentiële stap neemt, maar ook vandaaruit zichzelf schouwt in de „ik-gij”relatie. Het was deze beleving die de existentialist Gabriel Marcelꜛ (van hem is de term existentialismeꜛ), als atheïstische rationalist, er uiteindelijk toe bracht Christen te worden.
Ook Karl Jaspersꜛ heeft met die vraag geworsteld. Het transcendente (God) moet noodzakelijkerwijs boven de begrippen subject of object staan, en kan daarom niet op onze klassieke manier gekend worden — wij kunnen tertiair immers enkel objecten kennen. Het enige begrip dat „subject” en „object” overstijgt is echter „Gij”.
((Een „gij” kan ik enkel kennen in zoverre die zich aan mij openbaart. Wil God kenbaar zijn, dan moet hij zich aan ons openbaren, en die openbaring moet voor ons kenbaar zijn als bericht, dus anders zijn dan de gewone gebeurtenissen — een wonder.
Verliefdheid is het zien van een eindige ander als volmaakte „gij”. Liefde is het goede voor de ander willen ondanks het volle besef dat die ander geen volmaakte „gij” is: Romeinen 5:7-9. Een graduele overgang is mogelijk: naarmate men realistischer de tekortkomingen van de ander ziet is er minder verliefdheid, maar mogelijk meer liefde.))
((Te doen.))
Taalkundig uit zich ons besef van het verschil tussen secundair en tertiair denken in het bestaan van de woordparen „wie” en „wat”, „iemand” en „iets”. Vaak kan dezelfde mens (of hetzelfde dier) met elk van beide woorden worden aangeduid — de keuze zou af moeten hangen van de beschouwingswijze: secundair of tertiair. (Het feit dat in de praktijk een tertiair denkende arts uit beleefdheid, of om niet ongevoelig te heten, secundaire termen zal gebruiken doet daar niets aan af — buiten het gehoor van de patient en diens verwanten zal hij over „de acute buik van zaal vijf” praten.)
Ethiek is secundair, en kan tertiair niet gevonden worden.