Problemen met de veranderende omgeving

Darwinistische evolutie gaat goed samen met een lineaire wereld: kleine veranderingen in de omgeving worden beantwoord door kleine aanpassingen in de wezens die in die omgeving leven. Maar net zoals de ontdekking van de genetica leidde tot het einde van de naïeve idee van kleine aanpassingen, heeft de ontdekking van de chaostheorie geleid tot het einde van de naïeve idee van kleine veranderingen. Ecologische, meteorologische, geologische systemen zijn sterk non-lineair: ze blijven een tijdlang in dezelfde stabiele positie, en zoeken dan plotsklaps een geheel andere, ook stabiele positie, of ze oscilleren tussen een eindig of oneindig aantal verschillende posities. Aan dergelijke grote veranderingen kan een wezen zich niet gemakkelijk aanpassen, met massaal uitsterven als gevolg. De ontbossing en klimaatsverandering zijn voorbeelden van dergelijke effecten waar de mens een hand in had. Een vroeg geval van ontbossing was het ontstaan van de prairies in Noord-Amerika: de gekapte bomen zijn nooit teruggekomen, omdat de prairietoestand ook stabiel is.

Talloze dergelijke veranderingen hebben steeds tot een vermindering van de biodiversiteit geleid, niet tot een vermeerdering. Dat concept blijft nog steeds hoogst speculatief.

De enige selectie die zou werken is die tegen specialisatie. Een robuuste generalist kan wellicht overleven in een chaotische wereld, maar de perfect op de omstandigheden toegesneden specialist niet.