Menen en weten
Er is enige verwarring omtrent de betekenis van geloof, en dat komt voornamelijk doordat het Christelijke gebruik van het woord anders is dan het seculiere. In het niet-Christelijke leven betekent „geloven” zo veel als „de overtuiging hebben”. Op deze pagina zal voor die betekenis het woord „overtuiging” gebruikt worden.
- Overtuigingꜛ
- Een sterke, terechte of onterechte, meningꜛ. Merk op dat men ten onrechte van een waarheid overtuigd kan zijn: als ik mijn vrouw met de autosleuteltjes in haar hand naar buiten heb zien lopen en niet terugkomen, is mijn overtuiging dat onze auto niet meer voor de deur staat. Als mijn vrouw buiten flauw is gevallen omdat ze nog net onze gestolen auto om de hoek zag verdwijnen, is die overtuiging waar. Toch is mijn overtuiging niet terecht, want die waarheid hangt niet samen met de redenen voor mijn overtuiging. ((Beter voorbeeld verzinnen.))
- Wetenschapꜛ
- Terechte overtuiging. Een overtuiging is terecht als ze waar is, haar basis gerechtvaardigd is, en die basis de reden is voor de waarheid van de overtuiging. Die basis op haar beurt is gerechtvaardigd als men de feiten er in weet, en het redelijk is de overtuiging te hebben als men die feiten weet. ((Het omgekeerde van „terecht” is hier „ten onrechte”, niet „onterecht”.))
- (Helaas hebben de academische disciplines het woord wetenschap min of meer gekaapt,
- Geloof
- Vertrouwen gebaseerd op kennis — ik weet dat Jan me niet bedriegt, want ik ken hem als een eerlijke jongen: ik geloof in hem. Die kennis kan gebaseerd zijn op eerdere ervaring, maar ook (deels) op bovennatuurlijke invloed — God kan ons kennis geven, waarop wij geloof kunnen bouwen.
- Hebreeën 11:1 definieert: „Het geloof nu is de zekerheid der dingen die men hoopt, en het bewijs der dingen die men niet ziet.” Het zijn dus zekerheid en bewijs die geloof kunnen geven.
Merk op dat zowel godsdienst als academia uiteindelijk op vertrouwen zijn gebaseerd. In dit boekje wordt dat vertrouwen onderzocht en doordacht.