Pijn

Het neurale substraat van pijn kent drie niveaus, die overeen komen met lichaam, ziel en geest.

Lichaams­pijn
Een reactie: een bacterie reageert op een irritant, maar zonder indicatie van bewustzijn van pijn; dat komt op het zielsniveau.
Ziels­pijn
Het beleven van die pijn.
Geestes­pijn
Het besef een lijdend wezen te zijn, lijkt slechts bij mensen, en wellicht hogere primaten voor te komen — in ieder geval doet de corresponderende hersenactiviteit in de neocortex dat.
Het belang in dezen van de neocortex blijkt bij mensen met hersenbeschadigingen, zoals:
  • Phineas P.­Gage.
  • Meer recentelijk de hier beschreven patient ‚Roger’ — die zelfs niet wilde geloven dat hij zijn reukvermogen verloren had, laat staat dat hij onder dit verlies kon lijden. (Anosmie met anosognosie.) ((Hij lijkt ook geen huidig zelfbeeld te hebben, maar — meestal met succes — een eerder opgeslagen zelfbeeld te gebruiken.))
  • Oliver Sachs beschrijft iemand die weigert te geloven dat hij blind is — het syndroom van Anton, naar de neurolog Gabriel Anton, die het verschijnsel als eerste beschreef.

((Toevoegen: niet-herinnerde pijn (nachtmerries, narcose), en zo voort.))

Lijden vergt een bewustzijn, en evenals bij dat begrip dient reëel van virtueel lijden onderscheiden te worden. Ik neem (behalve bij mijzelf) slechts virtueel lijden waar, en concludeer, in ieder geval wellicht ten onrechte, tot reëel lijden op grond van voorkennis en intuïtie.

Zie ook: Nicola Grahek, Daniel Clement Dennett III: Feeling pain and being in pain, waarin verschillende studies worden besproken die tonen wordt dat mensen met een frontaal­lobotomie aangeven wel pijn te voelen, en even veel als vóór de lobotomie, maar die pijn niet zo erg te vinden. „Before the operation, the pain absorbed their whole attention — they were obsessed by it — but after the operation they tended to speak about their pain and complain about it only when explicitly questioned. This seems to be related to the fact that their concern became narrowed down to the immediate present — that they would see and care little for anything outside the actual present.” (pagina 132).