Waardeꜛ
Nauw verwant aan de vraag naar zin is de vraag naar waarde. Bewuste wezens kennen immers waarde toe volgens de zinshiërarchie, in beide richtingen.
- Opwaarts
- Iets heeft waarde doordat het een middel is tot zinrijkheid: een mooi schilderij draagt bij aan het geluk, en geluk is zinvol. Als geluk zinloos zou zijn, zou dat schilderij waardeloos zijn. In deze betekenis heeft geld waarde voor ons.
- Neerwaarts
- Iets heeft waarde doordat het ons zin geeft. Zinvol werk is werk voor een waardig doel. De persoon die ons leven zin geeft heeft waarde voor ons.
((Nog te doen.))
De twee richtingen zijn niet onafhankelijk. Onze instrumenten („onder ons”) zijn waardevol doordat ze ons kunnen helpen een waardevol doel („boven ons”) te bereiken, eventueel middels tussendoelen onder ons (geluk, gezondheid, ‥). Ook is de relatie vaak tweezijdig: een moeder geeft het kind waarde door het als mens te erkennen, maar geeft het ook voedsel — en beide maken de moeder waardevol voor het kind. Geluk als waarde moet apart besproken worden, want het wordt gemakkelijk als doel-in-zichzelf beschouwd.
Enkel als wij die zin kennen wordt het ook zinvol (en waardevol) voor ons. Als wij die zin vermoeden maar niet kennen is er een levensmysterie; als er geen zin is is er geen reden tot leven.
Absolute waarden kunnen die uiteindelijke zin redden. Als lijden absoluut slecht is, is het verminderen van lijden goed, ook al gaat het om mensen die uiteindelijk toch zullen sterven. Maar dan gelooft men dus — zonder het wellicht te beseffen — in iets dat transcendent is aan onze wereld. Wie daar niet in gelooft komt uit bij een relatieve ethiek, waarin sommige dingen goed zijn voor de een maar slecht voor de ander, en uiteindelijk, om maar weer eens een extreem voorbeeld te gebruiken, het vergassen van Joden, hoe erg ook van ons perspectief uit gezien, misschien wel goed was vanuit Adolf Hitlersꜛ standpunt — en dat wij geen basis hebben om onze ethiek tot beter dan die van Hitler te bestempelen. En daarmee zijn we bij ons tweede voorbeeld van transcendentie aangekomen: ethische waarden. Als jij aanneemt dat mensen gelijkwaardig zijn, bedoel je — denk ik — niet dat dat een nuttige regel is voor in onze maatschappij, maar dat die gelijkheid absoluut is — maatschappijen waarin vrouwen, ongeboren kinderen, negers of gehandicapten geen bescherming genieten tegen onderdrukking, moord of misbruik zijn in absolute zin slecht. Niet slecht in de zin waarin een bot mes slecht is, namelijk zinloos voor zijn doel, maar slecht in ethische zin, in een zin die morele verontwaardiging oproept, en kan leiden tot de wens dat mensen die dat gebrek aan bescherming uitbuiten niet alleen gestopt, maar ook gestraft zullen worden.
Strafwaardigheid is het kenmerk van ethische slechtheid. Die straf moet niet verward worden met wraakꜛ — ik kan wraak willen nemen op iemand die, hoe terecht ook, van mij gewonnen heeft —, of met afschrikking of „Wiedergutmachung”ꜛ. Eerst komt meestal de morele verontwaardiging jegens anderen. Maar net zoals iemand naarmate hij meer kennis opdoet ook meer beseft hoeveel hij niet weet, beseft iemand naarmate hij meer leert omtrent goedheid ook meer hoe slecht hijzelf in ethisch opzicht wel niet is, en uiteindelijk ziet hij in hoezeer strafwaardig hij is.
(Ik ben een esthetische nulꜛ; zou iemand ook naarmate hij meer gevoel voor schoonheid krijgt beseffen hoe lelijk hij wel niet is?)
De ethisch ontaarde ziet niet de eigen slechtheid, maar wel die der anderen, en (ver)oordeelt die ander dan. Wie ethisch gevoeliger is zal zich van een oordeel onthouden uit besef van de eigen slechtheid — vandaar het „Gij zult niet oordelen”.
Er bestaat een — zeer feilbare — psychologische ondersteuning van ons waardenbesef.
Zonder (op zijn minst subjectieve) waarden is er geen vrije keuze mogelijk, doordat dan alle opties gelijkwaardig (namelijk met waarde 0) zouden zijn. De situatie van Johannes Buridansꜛ ezelꜛ zou dan altijd gelden. Deze hypothetische ezel stond precies midden tussen twee identieke hooibergen en verhongerde daar, doordat hij niet kon kiezen.