Het Κοινη-ꜛGrieksꜛ
Het Κοινη-Grieksꜛꜛ, de grondtaalꜛ van het Nieuwe Testament en de taal van de Septuagintꜛ, was tot rond 1900 slechts bekend uit die twee bundels. In veel gevallen werd naar de betekenis van woorden gegist volgens de verwante-taalmethode.
Sinds 1900 zijn er bij opgravingenꜛ in Egypte enorme archieven en bibliotheken in het Κοινη-Grieks aan het licht gekomen, met als gevolg dat het Κοινη-corpusꜛ (de totale hoeveelheid Κοινη-tekst) nu zeer uitgebreid is. Dit maakt de corpusmethode veel betrouwbaarder, en heeft onze kennis van het Κοινη-Grieks belangrijk doen toenemen.
(Wat voor Grieks schreven Philoꜛ en Josephusꜛ? En op welke wijze verschilt het Bijbels Grieks van bijvoorbeeld het „Κοινη” van Lucianus en Plutarchus?)
De schrijvers van het Nieuwe Testament schreven geen woordscheidingenꜛ (zoals onze spatieꜛ), alineascheidingenꜛ (zoals ons overgaan op een nieuwe regel, vaak met indentatieꜛ, of hoofdstukscheidingenꜛ (zoals ons overgaan op een nieuwe bladzijdeꜛ, vaak met een kopjeꜛ), en daardoor zijn teksten soms dubbelzinnig. Voor grotere geledingen hadden ze constructies zoals de paarzinꜛ, maar in het bijzonder bij het bepalen van woordscheidingen is een goede kennis van natuurlijk Koinè-Grieks en van het tekstgenre nodig. Een bekend voorbeeld is Johannes 8:25z, waar Jezus antwoordt: „vanaf het begin ὁ[ ]τι ook ik spreek tot ulieden”. Als we daar „ὁ τι” lezen zegt Hij „Precies wat Ik ulieden al van het begin vertel”; als we „ὁτι” lezen zegt Hij „Waarom spreek ik überhaupt ook met ulieden?”. De structuur van het argument lijkt hier te pleiten voor de tweede lezing.