Gezien vanuit onze moderne wetenschappelijke kennis staat de Bijbel vol onzinꜛ.
Antwoord:
Letterlijk gesproken is dat waar. De Bijbel is een boek vol beeldspraak en stijlfiguren, en als we ons dat niet realiseren lezen we van alles in de tekst dat de opstellers nooit bedoeld hebben. Zo wordt Job 38 nog wel eens aangehaald als „bewijs” van de achterlijke ideeën van de bijbelse auteursꜛ — terwijl God in die passage nu juist de draak steekt met die denkbeelden.
Als de daarmee rekening houden wordt de tegenwerping onwaar.
Negatief.
Lees een willekeurig religieus boek uit de oudheid, en je stoot op talloze onjuistheden — scheppingen uit een ei, de zon die zich per wagen of boot verplaatst, doodsrivieren die moeten worden overgestoken, goden die treuren waardoor de winter ontstaat, olifanten die de wereld ondersteunen, noem maar op. Zelfs de Koran meldt nog dat de zon ondergaat in een modderbron (Soera 18:86). Voor iemand in een pre-wetenschappelijke wereld is het feitelijk ook niet mogelijk een cosmologische fantasie de schrijven zonder zich op die wijze te verraden. Dit is al een zeer sterk argument voor Goddelijke inspiratie van de Bijbel — een argument dat zijn kracht krijgt voor wie andere boeken uit dezelfde perioden leest.
Positief — Medisch.
De Bijbel geeft zeer nuttige voorschriften op het gebied van hygiëne: spijswettenꜛ, medische isolatieꜛ van melaatsen, het niet drinken van water waar een dood dier in gelegen heeft, het buiten de legerplaats begraven van ontlasting, sexuele reinheidꜛ (geslachtsziektenꜛ waren zeer wijd verbreid blijkt uit opgravingen — rond 1/3 van de Kanaänieten was besmet), ‥ Tijdens de Middeleeuwse pestepidemieënꜛ bleven de Joden dank zij deze maatregelen goeddeels gespaard — hetgeen hun helaas op de verdenking kwam te staan deze ziekte zelf door toverij verspreid te hebben, wat tot vervolgingen leidde.
Babylonische en Egyptische medische documenten uit die tijd bevatten vooral bezweringen, rituelen, en gebeden, maar de Thora niets van dat alles.
((Nog te doen))
Astronomie.
De Bijbel leert — uniek voor die tijd! — dat de aarde een bol is (Jesaja 40:22) die „aan het niet” hangt (Job 26:7). Niet het centrum der wereld, maar gewoon een planeet die ergens zweeft.
Vergelijking van de tekst van de Bijbel met teksten van lokale godsdiensten (bijvoorbeeld Psalmen 18 met een tekst uit Oegaritꜛ over de oppergodꜛ Iskoerꜛ, of Psalmen 29 met teksten over Baälꜛ als stormgodꜛ, of Psalmen 114 met teksten over de mythische worstelingꜛ waarin de scheppergodꜛ het droge land aan het water ontrukt) blijkt duidelijk dat de Bijbelverhalen gebaseerd zijn op afgodsmythenꜛ.
Antwoord:
Dat is onjuist. Ten eerste betreft dit psalmenꜛ — bij uitstek het menselijke stamelen in diens poging het goddelijke uit te drukken. Men moet in de Bijbel onderscheid maken tussen wat God leert en wat feilbare en beperkte mensen zeggen — zeker als dat laatste poëzie is. Zo vinden we in de Psalmen uitspraken als dat de donder Gods stem is, dat God de hemel als een tent uitspant — zaken die uiteindelijk waar zijn, maar mogelijk door de dichter letterlijker bedoeld werden.
Ten tweede grijpt de psalmistꜛ bij zijn stamelen nog wel eens naar de hem bekende tropenꜛ, bij gebrek aan beter. Dat is niet anders dan de Keltische bardꜛ die een strijd die hij „live” verslaat (barden stonden op nabije hoogten de strijd waar te nemen, en dichtten hun sage naarmate de strijd zich ontwikkelde), maar daarbij in termen van tweetweegevechtenꜛ spreekt, omdat hij eenvoudigweg een vocabulaire voor de gemengde strijdꜛ had. Dit betekent dat de luisteraar een vertaalslag moet maken, maar niet dat het verslag feitelijk oudere tweestrijdenꜛ beschrijft.
Ten derde worden vaak uitdrukkelijk bekende tropen gebruikt, maar in een aangepaste vorm waardoor de betekenis geheel anders wordt. In Psalmen 114 vinden we geen strijd, maar juist een onmiddellijk vluchten van het water — spottend met die afgoden die slechts met zoveel moeite dat water (en dan nog maar deels) onder de duim zouden hebben gekregen. In Openbaring vinden we veel strijdtropenꜛ, onder meer in Openbaring 19:13 die van de held in bebloede kledij — maar in plaats van na oorlogszuchtig het bloedꜛ van zijn vijanden genomen te hebben onder het bloed uit de strijd te komen gaat Jezus als Vredevorstꜛ naar Zijn vijanden toe om Zijn eigen bloed te geven. In Openbaring 19:15 wordt het beeld van het zwaardꜛ dat de vijand verslaat gebruikt — maar dat zwaard is Gods woord, dat tot bekering en verlossing leidt. Hijzelf treedt, plaatsvervangend, de druiven der gramschap. (Zie ook Openbaring 14:17-20.)
Ten slotte hebben er betekenisverschuivingenꜛ plaatsgevonden. De etymologische voorloper van ons woord „God” verwees naar eindige, immanente afgodenꜛ, maar dat betekent niet dat wij, als we „God” gebruiken, daarmee ten diepste naar zo'n afgod zouden verwijzen.