De hond

De hond (Grieks κυων) is een geminacht dier, alleen bruikbaar als wacht bij huis of kudde.

Job 30:1
Maar nu lachen mij uit, wie jonger van jaren zijn dan ik, wier vaders ik te min vond om bij de honden van mijn kudde te zetten.
Jesaja 56:10
De wachters zijn blind, zij allen hebben geen kennis, zij zijn allen stomme honden, die niet kunnen blaffen; dromend liggen zij neer, zij hebben de sluimering lief.

Honden zijn gevaarlijk.

Spreuken 26:17
Wie zich mengt in een twist die hem niet aangaat, is als iemand die een voorbijlopende hond bij de oren grijpt.

Honden eten alles, hoe onrein ook.

Exodus 22:31
Gij zult Mij heilige mensen zijn; vlees van dieren, die in het veld verscheurd zijn, zult gij niet eten, gij zult het voor de honden werpen.
Spreuken 26:11
Een zot die zijn dwaasheid herhaalt, is als een hond die naar zijn uitbraaksel terugkeert.
2 Petrus 2:22
Hun is overkomen, wat een waar spreekwoord zegt: Een hond, die teruggekeerd is naar zijn uitbraaksel, of: een gewassen zeug naar de modderpoel.

Door honden gegeten worden is dan ook een onterende vorm van sterven.

1 Koningen 14:11
Wie van Jerobeam in de stad sterft, die zullen de honden verslinden; en wie op het veld sterft, die zal het gevogelte des hemels verslinden. Want de Here heeft gesproken.
1 Koningen 16:4
Wie van Basa in de stad sterft, die zullen de honden verslinden; en wie van hem op het veld sterft, die zal het gevogelte des hemels verslinden.
1 Koningen 21:19
Dan zult gij tot hem spreken: zo zegt de Here: hebt gij gemoord en ook in bezit genomen? Voorts zult gij tot hem spreken: zo zegt de Here: ter plaatse, waar de honden het bloed van Nabot gelekt hebben, zullen de honden ook uw bloed lekken.
1 Koningen 21:23
En ook aangaande Izebel heeft de Here gesproken: de honden zullen Izebel verslinden aan de voorwal van Jizreel.
1 Koningen 21:24
Wie van Achab in de stad sterft, die zullen de honden verslinden, en wie op het veld sterft, die zal het gevogelte des hemels verslinden.
1 Koningen 22:38
Toen men de wagen bij de vijver van Samaria afspoelde, lekten de honden zijn bloed, terwijl de hoeren zich wiesen, naar het woord des Heren, dat Hij gesproken had.
2 Koningen 9:10a
en Izebel zullen de honden verslinden op de akker te Jizreel, en niemand zal haar begraven.
2 Koningen 9:36
Toen zij terugkwamen en hem dat berichtten, zeide hij: Dit is het woord, dat de Here gesproken heeft door zijn knecht, de Tisbiet Elia: Op de akker te Jizreel zullen de honden het vlees van Izebel verslinden,
Psalmen 68:24
opdat gij uw voet baadt in bloed, de tong uwer honden haar deel krijge van de vijanden.
Jeremia 15:3
Ja, Ik zal over hen vierderlei bezoeking brengen, luidt het woord des Heren het zwaard om te doden, de honden om weg te slepen, het gevogelte des hemels en het gedierte der aarde om te verslinden en te verscheuren;

Een ander een hond noemen is een minachtende belediging.

2 Samuël 16:9
Toen zeide Abisai, de zoon van Seruja, tot de koning: Waarom vervloekt deze dode hond mijn heer de koning? Laat mij toch naar de overkant gaan en hem het hoofd afhouwen.
Jesaja 56:11
En deze honden zijn vraatzuchtig, zij kennen geen verzadiging; zij zijn herders, die niet weten acht te geven, zij wenden zich allen naar hun eigen weg, ieder naar zijn gewin, niemand uitgezonderd.
Mattheüs 7:6
Geeft het heilige niet aan de honden en werpt uw paarlen niet voor de zwijnen, opdat zij die niet vertrappen met hun poten en, zich omkerende, u verscheuren.
Filippenzen 3:2
Let op de honden, let op de slechte arbeiders, let op de versnijdenis!
Openbaring 22:15
Buiten zijn de honden en de tovenaars, de hoereerders, de moordenaars, de afgodendienaars en ieder, die de leugen liefheeft en doet.

Het kan tegelijk wijzen op hun vijandigheid.

Psalmen 22:17
Want honden hebben mij omringd, een bende boosdoeners heeft mij omsingeld die mijn handen en voeten doorboren.
Psalmen 22:21
Red van het zwaard mijn ziel, mijn eenzame, van het geweld van de hond.
Psalmen 59:7
Des avonds komen zij terug, zij huilen als honden en lopen de stad rond.
Psalmen 59:15
Des avonds toch komen zij terug, zij huilen als honden en lopen de stad rond.

Dus wil men ontkennen een hond te zijn.

1 Samuël 17:43
De Filistijn zeide tot David: Ben ik een hond, dat gij met een stok op mij afkomt? En de Filistijn vervloekte David bij zijn goden.
2 Samuël 3:8
Toen werd Abner zeer toornig over de woorden van Isboset en zeide: Ben ik een hondskop, die het met Juda houdt? Ik ben nog steeds trouw aan het huis van uw vader Saul, aan zijn broeders en aan zijn vrienden, en ik heb u niet in Davids handen laten vallen, en thans verwijt gij mij een misstap met een vrouw?

Daarom is het een teken van (valse of oprechte) nederigheid zichzelf met een hond te vergelijken.

1 Samuël 24:14
Wie is de koning van Israël achterna getrokken? Wie achtervolgt gij? Een dode hond! Een enkele vlo!
2 Samuël 9:8
Toen boog hij zich neer en zeide: Wat is uw knecht, dat gij u bekommert om een dode hond, als ik ben?
2 Koningen 8:13
Toen zeide Hazaël: Maar wat is uw knecht, die hond: dat hij zo iets groots zou doen? En Elisa zeide: De Here heeft mij getoond, dat gij koning over Aram zult zijn.

Als Jezus de nederigheid van Zijn gesprekspartner wil testen gebruikt hij een ander woord (κυναριον, dat een meestal jonge huishond, schoothond aanduidt), dat die minachtende lading niet heeft. (De vrouw geeft door haar antwoord aan haar plaats ten opzichte van de Joden, Gods volk, te kennen en aanvaarden.)

Mattheüs 15:26-27
Hij echter antwoordde en zeide: Het is niet goed het brood der kinderen te nemen en het de honden voor te werpen. Maar zij zeide: Zeker, Here ook de honden eten immers van de kruimels, die van de tafel van hun meesters vallen.
Marcus 7:27-28
En zij vroeg Hem de boze geest uit haar dochter te drijven. En Hij zeide tot haar: Laat eerst de kinderen verzadigd worden want het is niet goed het brood der kinderen te nemen en het de honden voor te werpen. Doch zij antwoordde en zeide tot Hem: Zeker, Here, de honden eten immers ook onder de tafel van de kruimels der kinderen.

Overige voorkomens.

Exodus 11:7
Maar tegen niemand van de Israëlieten zal een hond zijn tong durven roeren, tegen mens noch dier, opdat gij weet, dat de Here scheiding maakt tussen de Egyptenaren en de Israëlieten.
Deuteronomium 23:18
Gij zult geen hoerenloon of hondengeld in het huis van de Here, uw God, brengen ter vervulling van een of andere gelofte, want deze beide zijn de Here, uw God, een gruwel.
Richteren 7:5
Toen deed Gideon het volk afdalen naar het water, en de Here zeide tot hem: Al wie met zijn tong het water opslurpt als een hond, die zult gij afzonderen van al degenen, die op hun knieen gaan liggen om te drinken.
Prediker 9:4
Want voor al wie tot de levenden behoort, is er hoop, immers een levende hond is beter dan een dode leeuw.
Jesaja 13:22a
wilde honden zullen huilen in de burchten en jakhalzen in de paleizen van wellust.
Jesaja 34:14
Hyena's treffen daar wilde honden aan, veldgeesten ontmoeten elkander; ja, daar zal het nachtspook verwijlen en een rustplaats voor zich vinden.
Jesaja 66:3a
Wie een stier slacht, verslaat een mens; wie een schaap offert, breekt een hond de nek; wie spijsoffer brengt, (offert) zwijnebloed; wie wierook ten gedenkoffer ontsteekt, prijst een afgod.
(Het punt is hier dat ieder der genoemde paren uit een in principe godvruchtige en een onreine handeling bestaat.)
Lukas 16:21z
zelfs kwamen de honden zijn zweren likken.