Het toegemeten lotꜛ als bekerꜛ
De beker staat symbool voor wat iemand (door God of een ander) toegemeten of aangedaan wordt.
Ten goede.
- Psalmen 16:5-6
- O Here, mijn erfdeel en mijn beker, Gij zelf bestendigt wat het lot mij toewees. De meetsnoeren vielen mij in liefelijke dreven, ja, mijn erfdeel bekoort mij.
- Psalmen 23:5
- Gij richt voor mij een dis aan voor de ogen van wie mij benauwen; Gij zalft mijn hoofd met olie, mijn beker vloeit over.
- Psalmen 116:12-13
- Hoe zal ik de Here vergelden al zijn weldaden jegens mij? De beker der verlossing zal ik opheffen, ik zal de naam des Heren aanroepen.
- Mattheüs 10:42
- En wie een van deze kleinen, omdat hij een discipel is, ook maar een beker koud water te drinken geeft, voorwaar, Ik zeg u, zijn loon zal hem geenszins ontgaan.
- Marcus 9:41
- Want wie u een beker water te drinken geeft, in de naam van Christus, omdat gij (discipelen) van Hem zijt, voorwaar, Ik zeg u, dat hem zijn loon voorzeker niet zal ontgaan.
Maar vooral ten kwade. (Het gaat dan om een beker wijnꜛ, en dronkenschapꜛ en naaktheidꜛ staan dan voor oorlogsramp (vooral als schande), dronken neervallenꜛ voor vallen onder het zwaard.
- Psalmen 11:6
- Hij regent op de goddelozen vurige kolen en zwavel, schroeiende wind is het deel van hun beker.
- Psalmen 75:9
- Want in des Heren hand is een beker en de wijn bruist daarin, overvloedig gemengd; Hij schenkt daaruit tot de droesem toe, alle goddelozen op aarde moeten hem slorpende drinken.
- Jesaja 51:17-23
- Ontwaak, ontwaak, sta op, Jeruzalem; gij, die uit de hand des Heren de beker zijner grimmigheid hebt gedronken, de kelk der bedwelming hebt leeggedronken. Van al de zonen die zij gebaard heeft, was er niemand die haar geleidde; en van al de zonen die zij grootgebracht heeft, was er niemand die haar bij de hand greep. Deze beide dingen zijn u overkomen — wie zal u beklagen? — verwoesting en verderf, honger en zwaard. Hoe zal Ik u troosten? Uw zonen lagen machteloos neer aan de hoeken van alle straten, als een antiloop in de vangkuil; vol als zij waren van de grimmigheid des Heren, van de dreiging uws Gods. Daarom, hoor toch dit, ellendige, en beschonkene, maar niet van wijn. Zo zegt uw Here, de Here en uw God, die de rechtszaak van zijn volk verdedigt: Zie, Ik neem uit uw hand de beker der bedwelming; de kelk mijner grimmigheid zult gij niet langer drinken. En Ik geef die in de hand van hen die u verdrukken, die tot u zeiden: Werp u neer, opdat wij over u heengaan; en gij maaktet uw rug als de aarde en als een straat voor wie daarover gingen.
- Jeremia 25:15-29
- Want aldus heeft de Here, de God van Israël, tot mij gezegd: Neem deze beker met de wijn der gramschap uit mijn hand en geef die te drinken aan alle volken, tot welke Ik u zend, dat zij drinken en waggelen en dol worden ten gevolge van het zwaard, dat Ik onder hen zend. En ik heb de beker uit de hand des Heren genomen en die aan alle volken, tot welke de Here mij zond, te drinken gegeven: aan Jeruzalem en de steden van Juda, met haar koningen en vorsten, om ze te maken tot een oord van puinhopen, tot een voorwerp van ontzetting, tot een aanfluiting en tot een vloek, zoals heden ten dage het geval is; aan Farao, de koning van Egypte, met zijn dienaren, zijn vorsten en zijn gehele volk, en aan de ganse gemengde bevolking en aan alle koningen van het land Us; aan alle koningen van het land der Filistijnen, aan Askelon, Gaza, Ekron en het overschot van Asdod; aan Edom, Moab en de Ammonieten; aan alle koningen van Tyrus, alle koningen van Sidon en alle koningen van het kustgebied aan de overzijde der zee; aan Dedan, Tema, Buz en allen die zich het haar rondom wegscheren; aan alle koningen der Arabieren en aan alle koningen der gemengde bevolking, die in de woestijn wonen; aan alle koningen van Zimri, aan alle koningen van Elam, aan alle koningen van Medië; aan alle koningen van het Noorden, die nabij of veraf zijn, de een na de ander; aan alle koninkrijken der aarde, die op de aardbodem zijn, en de koning van Sesak zal na hen drinken. Zeg dan tot hen: Zo zegt de Here der heerscharen, de God van Israël: Drinkt, wordt dronken, spuwt, valt neer om niet weer op te staan, ten gevolge van het zwaard, dat Ik onder u zend! Als zij weigeren de beker uit uw hand te nemen om te drinken, zeg dan tot hen: Zo zegt de Here der heerscharen: Drinken zult gij; want zie, in de stad waarover mijn naam is uitgeroepen, begin Ik rampen te brengen, en zoudt gij dan vrij uitgaan? Gij zult niet vrij uitgaan, want het zwaard roep Ik op tegen alle bewoners der aarde, luidt het woord van de Here der heerscharen.
- Jeremia 49:12-13
- Want zo zegt de Here: Zie, zij, wie het niet toekwam de beker te drinken, moeten wel drinken; en gij, zoudt gij vrij uitgaan? Gij zult niet vrij uitgaan, maar zeker drinken. Want Ik heb gezworen bij Mijzelf, luidt het woord des Heren, dat Bosra tot een voorwerp van ontzetting, van smaad, van verstomming en van vervloeking zal worden en dat al zijn steden tot eeuwige puinhopen zullen worden.
- Jeremia 51:7
- Babel was in de hand des Heren een gouden beker die de gehele aarde dronken maakte; van zijn wijn dronken de volken, daardoor werden zij verdwaasd.
- Klaagliederen 4:21
- Verblijd en verheug u maar, gij dochter van Edom, gij, die woont in het land Us. Ook tot u zal de beker komen, gij zult dronken worden en u ontbloten.
- Ezechiël 23:31-34
- Gij hebt de weg van uw zuster bewandeld; daarom zal Ik u haar beker in de hand geven. Zo zegt de Here Here: De beker van uw zuster zult gij drinken, die diepe en wijde beker (tot belaching en spot zult gij zijn), boordevol. Met dronkenschap en kommer zult gij vervuld worden; een beker van huivering en ontzetting is de beker van uw zuster Samaria. Gij zult hem tot de bodem toe uitdrinken, zijn scherven stuk bijten en uw borsten openrijten; want Ik heb het gesproken, luidt het woord van de Here Here.
- Habakuk 2:15-17
- Wee hem die zijn naaste doet drinken en er uw gif bijmengt, en hem ook dronken maakt om hun naaktheid te aanschouwen! Gij hebt u verzadigd met schande in plaats van met eer, drink gij nu ook en ontbloot u. Tot u zal zich wenden de beker van de rechterhand des Heren, en grote schande zal komen over uw heerlijkheid. Want het geweld, de Libanon aangedaan, zal u bedekken, en het uitroeien van de dieren zal u verschrikken, vanwege het vergoten mensenbloed en het geweld het land, de stad en al haar inwoners, aangedaan.
- Openbaring 14:9-10
- En een andere engel, een derde, volgde hen, zeggende met luider stem: Indien iemand het beest en zijn beeld aanbidt en het merkteken op zijn voorhoofd of op zijn hand ontvangt, die zal ook drinken van de wijn van Gods gramschap, die ongemengd is toebereid in de beker van zijn toorn; en hij zal gepijnigd worden met vuur en zwavel ten aanschouwen van de heilige engelen en van het Lam.
- Openbaring 16:19
- En de grote stad viel in drie stukken uiteen en de steden der volken stortten in. En het grote Babylon werd voor God in gedachtenis gebracht, om daaraan de beker met de wijn van de gramschap zijns toorns te geven.
- Openbaring 17:4-6a
- En de vrouw was gehuld in purper en scharlaken en rijk versierd met goud, edelgesteente en paarlen, en zij had in haar hand een gouden beker, vol gruwelen, en de onreinheden van haar hoererij. En op haar voorhoofd was een naam geschreven, een geheimenis: het grote Babylon, moeder van de hoeren en van de gruwelen der aarde. En ik zag de vrouw dronken van het bloed der heiligen en van het bloed der getuigen van Jezus.
- Openbaring 18:6-8
- Vergeldt haar, gelijk ook zij vergolden heeft, en geeft haar dubbel naar haar werken; mengt haar het dubbele in de beker, die zij gemengd heeft; geeft haar zoveel pijniging en rouw, als zij heerlijkheid en weelde genoten heeft. Want zij zegt in haar hart: Ik troon als koningin, ik ben geen weduwe en geen rouw zal ik zien. Daarom zullen haar plagen op een dag komen: dood en rouw en hongersnood, en zij zal met vuur verbrand worden; want sterk is de Here God, die haar geoordeeld heeft.
Het is dan waarschijnlijk ook niet voor niets dat Jozef juist een beker als zogenaamd gestolen goed gebruikt.
- Genesis 44:1-17
- En hij beval zijn huisbestuurder: Vul de zakken der mannen met koren, zoveel zij kunnen vervoeren, en leg ieders geld boven in zijn zak. En mijn beker, de zilveren beker, moet gij boven in de zak van de jongste leggen met het geld voor zijn koren. En hij deed naar het woord, dat Jozef gesproken had. Toen de morgen aanlichtte, liet men de mannen weggaan, met hun ezels. Nauwelijks waren zij de stad uitgegaan, nog niet ver weg, of Jozef zeide tot zijn huisbestuurder: Maak u op, jaag die mannen achterna, en als gij hen ingehaald hebt, zeg dan tot hen: Waarom hebt gij goed met kwaad vergolden? (Waarom hebt gij de zilveren beker gestolen?) Is deze het niet, waaruit mijn heer drinkt en waarmede hij de toekomst pleegt te voorspellen? Gij hebt slecht gehandeld met dit te doen. Toen hij hen ingehaald had, sprak hij deze woorden tot hen. En zij zeiden tot hem: Waarom spreekt mijn heer zulke woorden? Verre zij het van uw knechten zo iets te doen. Zie, het geld dat wij boven in onze zakken vonden, hebben wij uit het land Kanaän tot u teruggebracht, en hoe zouden wij dan uit het huis van uw heer zilver of goud stelen? Degene van uw knechten, bij wie (de beker) gevonden wordt, moge sterven, en bovendien zullen wij mijn heer tot slaven zijn. Daarop zeide hij: Welaan, het zij zoals gij gezegd hebt; degene, bij wie hij gevonden wordt, die zal mij tot slaaf zijn, maar gij zult vrij uitgaan. Toen haastte ieder van hen zich zijn zak af te laden op de grond, en ieder opende zijn zak. En hij stelde een onderzoek in; hij begon bij de oudste en eindigde bij de jongste; en de beker werd gevonden in Benjamins zak. Toen scheurden zij hun klederen, en ieder van hen belaadde zijn ezel en zij keerden terug naar de stad. Zo kwamen Juda en zijn broeders in het huis van Jozef, waar hij nog was, en zij wierpen zich voor hem ter aarde. En Jozef zeide tot hen: Wat is dat voor daad, die gij bedreven hebt? Wist gij niet, dat een man als ik dat ongetwijfeld ontdekken moest? Daarop zeide Juda: Wat zullen wij tot mijn heer zeggen, wat zullen wij spreken, en waarmee zullen wij ons rechtvaardigen? God heeft de schuld uwer knechten aan het licht gebracht. Zie, wij zijn slaven voor mijn heer, wij evenals degene, bij wie de beker gevonden is. Maar hij zeide: Het zij verre van mij dat te doen; de man, bij wie de beker gevonden is, die zal mij tot slaaf zijn, maar gij, trekt in vrede naar uw vader.
Ook Jezus' kruisdoodꜛ wordt als beker voorgesteld.
- Mattheüs 20:22z-23
- Kunt gij de beker drinken, die Ik zal drinken? Zij zeiden tot Hem: Wij kunnen het. Hij zeide tot hen: Mijn beker zult gij wel drinken, maar het zitten aan mijn rechterzijde en linkerzijde staat niet aan Mij te geven, maar het is voor hen, voor wie het bereid is door mijn Vader.
- Mattheüs 26:39
- En Hij ging een weinig verder en Hij wierp Zich met het aangezicht ter aarde en bad, zeggende: Mijn Vader, indien het mogelijk is, laat deze beker Mij voorbijgaan; doch niet gelijk Ik wil, maar gelijk Gij wilt.
- Mattheüs 26:42
- Wederom, ten tweeden male, ging Hij heen en bad, zeggende: Mijn Vader, indien deze beker niet kan voorbijgaan, tenzij dan dat Ik die drinke, uw wil geschiede!
- Zie ook
- Mattheüs 26:44
- Marcus 10:38z-40
- Kunt gij de beker drinken, die Ik drink, of met de doop gedoopt worden, waarmede Ik gedoopt word? Zij zeiden tot Hem: Wij kunnen het. Jezus zeide tot hen: De beker, die Ik drink, zult gij drinken en met de doop, waarmede Ik gedoopt word, zult gij gedoopt worden, maar het zitten aan mijn rechterzijde of linkerzijde, staat niet aan Mij te geven, maar het is voor hen, voor wie het bereid is.
- Marcus 14:35-36a
- En Hij ging een weinig verder, en Hij wierp Zich ter aarde en bad, dat, indien het mogelijk waren, die ure aan Hem zou voorbijgaan, en Hij zeide: Abba, Vader, alles is U mogelijk, neem deze beker van Mij weg.
- Lukas 22:41-42
- En Hij zonderde Zich van hen af, ongeveer een steenworp ver, knielde neder en bad deze woorden: Vader, indien Gij wilt, neem deze beker van Mij weg; doch niet mijn wil, maar de uwe geschiede!
- Johannes 18:11
- Jezus dan zeide tot Petrus: Steek het zwaard in de schede; de beker, die de Vader Mij gegeven heeft, zou Ik die niet drinken?
(Toe te voegen: het beeld van wijn.)
- Obadja 16
- Ja, zoals gij gedronken hebt op mijn heilige berg, zullen alle volken zonder ophouden drinken; ja, zij zullen drinken en zwelgen, en zij zullen worden, als hadden zij nooit bestaan.