De negatieve rhetorische vraag

Om een positief antwoord te impliceren moet een rhetorische vraag negatief gesteld worden.

Exodus 4:11
Maar de Here zeide tot hem: Wie heeft de mens een mond gegeven, wie maakt stom of doof ziende of blind; ben Ik het niet, de Here?
Exodus 4:14a
Toen ontbrandde de toorn des Heren tegen Mozes en Hij zeide: Is niet de Leviet Aaron uw broeder?
Exodus 14:11a
en zij zeiden tot Mozes: Waren er soms geen graven in Egypte, dat gij ons hebt meegenomen om te sterven in de woestijn?
Numeri 12:14a
Daarop zeide de Here tot Mozes: Had haar vader haar openlijk in het gezicht gespuwd, zou zij dan niet gedurende zeven dagen te schande zijn?
Numeri 22:37
En Balak zeide tot Bileam: Heb ik u niet dringend laten ontbieden? Waarom zijt gij niet tot mij gekomen? Ben ik werkelijk niet in staat u te belonen?
(Het is onduidelijk of de middelste vraag ook rhetorisch is.)
Numeri 23:12
Maar hij antwoordde en zeide: Zal ik niet nauwgezet spreken, wat de Here in mijn mond legt?
Richteren 4:14a
Toen zeide Debora tot Barak: Breek op, want dit is de dag, dat de Here Sisera in uw macht gegeven heeft: is niet de Here voor u uitgetogen?
1 Samuël 9:21
Saul echter antwoordde: Ben ik niet een Benjaminiet, uit een van de kleinste stammen van Israël? En is mijn geslacht niet het geringste van alle geslachten van de stam Benjamin? Waarom spreekt gij dan zo tot mij?
(De laatste vraag is waarschijnlijk niet rhetorisch bedoeld.)
2 Koningen 6:32z
Is niet het geluid van de voetstappen van zijn heer achter hem?
2 Koningen 18:22
En als gij tot mij zegt: Wij vertrouwen op de Here, onze God — Is Hij niet dezelfde, wiens offerhoogten en altaren Hizkia heeft verwijderd, terwijl hij tot Juda en Jeruzalem zeide: Voor dit altaar te Jeruzalem zult gij u neerbuigen?
2 Koningen 18:24a
Hoe zoudt gij ooit een aanval kunnen afslaan van één enkele landvoogd, een van de geringste dienaren van mijn heer?
1 Kronieken 22:18a
Is niet de Here uw God met u, en heeft Hij u niet aan alle kanten rust gegeven?
2 Kronieken 28:10z
Is er ook bij u geen grote schuld tegen de Here, uw God?
Job 22:5
Is niet uw boosheid groot, en zijn uw ongerechtigheden niet eindeloos?
Jeremia 23:29
Is niet mijn woord zo: als een vuur, luidt het woord des Heren, of als een hamer, die een steenrots vermorzelt?
Jesaja 45:21z
Wie heeft dit vanouds doen horen, het van overlang verkondigd? Ben Ik het niet, de Here? En er is geen God behalve Ik, een rechtvaardige, verlossende God is er buiten Mij niet.
(De eerste vraag is informatieaankondigend, de tweede rhetorisch.)
Joël 1:16
Is niet voor onze ogen de spijze weggedaan, uit het huis van onze God vreugde en gejuich?
Mattheüs 10:29a
Worden niet twee mussen te koop aangeboden voor een duit?
Lukas 12:6
Worden niet vijf mussen verkocht voor twee duiten, en niet een van die is vergeten voor God.
Handelingen 2:7
En buiten zichzelf van verwondering zeiden zij: Zie, zijn niet al dezen, die daar spreken, Galileeers?
1 Korinthiërs 9:1
Ben ik niet vrij? Ben ik geen apostel? Heb ik niet Jezus, onze Here, gezien? Zijt gij niet mijn werk in de Here?
1 Korinthiërs 10:16
Is niet de beker der dankzegging, waarover wij de dankzegging uitspreken, een gemeenschap met het bloed van Christus? Is niet het brood, dat wij breken, een gemeenschap met het lichaam van Christus?
Jakobus 2:25
En is niet evenzo Rachab, de hoer, uit werken gerechtvaardigd, toen zij de boodschappers in huis nam en langs een andere weg liet heengaan?