Kwaad is posterieur aan goed

Het is mogelijk dat de begrippen goed en kwaad inhoudsloos zijn, maar als ze de normale betekenis hebben is kwaad posterieur. Omdat het hier niet gaat om strict logische zaken is dit echter iets complexer aan te tonen dan, zeg, de posterioriteit van inconsequentie.

De begrippen „goed” en „kwaad” zijn niet symmetrisch: „goed” is prieur, „kwaad” posterieur („volkomen kwaad” is net zo onmogelijk als „totaal inconsequent”). Kwaad wordt pas werkelijk kwaad als het leent van het goede: een slecht plan om kwaad te bedrijven faalt zonder kwaad te doen.

Kwaad kan daarom enkel ontstaan als perversie van het goede: een engel wordt duivel; een paradijs wordt een gevallen wereld.

Derhalve is er geen absoluut kwaad, wel absoluut goed. „en Hij zag dat het goed was”. Het kwaad is nooit zinloos.

Het juristengrapje „Recht is krom dat verbogen is” gaat dus in laatste instantie niet op.

((Wel geldt dat in een context waarin ethiek meespeelt wilsvrijheid nodig is voor het goede, en de mogelijkheid van kwaad volgt uit wilsvrijheid. In andere contexten: perfecte harmonie of schoonheid, zuivere waarheid, enz., speelt dit niet.))

((Het volgende moet elders, en als tegenwerping.))

Anders benaderd: de klemmende vraag is niet naar onverdiend lijden, maar naar onverdiende genade. Lijden is het wegnemen van iets dat er helemaal niet had hoeven zijn. Heel basaal-concreet: wie lijdt doordat het verliezen van een kind had daarvoor onverdiend een kind.

Rouw is een subjectieve vergroting van lijden, doordat andere, nog aanwezige, genade (gezondheid, liefde van naasten, hoop, ‥) niet meer ervaren wordt, en dus subjectief ook een verlies wordt.