Het lidwoordꜛ in het Griekse complementꜛ
In het klassiek Grieks heeft het naamwoordelijk deel van het gezegdeꜛ (het zogeheten complement) in principe geen lidwoord. Het Κοινηgrieks is in dit opzicht rijker: de betekenisnuance verschilt afhankelijk van of het naamwoordelijk deel vóór of na het onderwerp staat, en of het al dan geen lidwoord voert.
((Te doen.))
Een naamwoordelijk deel van het gezegdeꜛ vóór het onderwerp en zonder lidwoord verwijst naar de essentie van een begrip, zonder zaken als telbaarheid. In het Nederlands kunnen we zeggen „Dit is het brood” als we een bepaald brood willen aanduiden, of „Dit is een brood” als we een zaak willen identificeren. We kunnen echter ook zeggen „Dit is brood”, en zo de essentie van iets te benoemen. Dit laatste doet het Κοινηgrieks door het complement, zonder lidwoord, vóór het onderwerp te plaatsen.
((Te doen: Lukas 20:38; Johannes 1:1; Johannes 8:54; Filippenzen 2:13 zijn de vier plaatsen waar θεος zo voorkomt.))