De Refaieten

De Refaieten waren een volk van grote mensen, met verschillende stammen (Emieten, Enakieten, Zamzummieten, ‥). Zij komen regelmatig voor in de ambtelijke documenten in de archieven van Noezoe.

Deuteronomium 2:10-11
De Emieten hadden eertijds daarin gewoond, een groot en talrijk volk, lang als de Enakieten; ook deze werden voor Refaieten gehouden, evenals de Enakieten, maar de Moabieten noemen hen Emieten.
Deuteronomium 2:20-21
Ook dit wordt voor een land van Refaieten gehouden; Refaieten hadden eertijds daarin gewoond, maar de Ammonieten noemden hen Zamzummieten, een groot en talrijk volk, lang als de Enakieten, maar de Here had hen verdreven en verdelgd, zodat genen hun gebied in bezit genomen en zich in hun plaats gevestigd hadden;

Abraham raakt zijdelings betrokken bij een strijd tegen de Reafieten. God belooft hun gebied aan zijn nageslacht.

Genesis 14:4-6
Twaalf jaar hadden zij Kedorlaomer gediend en in het dertiende jaar waren zij in opstand gekomen; en in het veertiende jaar kwam Kedorlaomer met de koningen die bij hem waren, en zij sloegen de Refaieten te Asterot-karnaim, de Zuzieten te Ham, de Emieten te Sawe-kirjataim en de Chorieten op hun gebergte Seïr tot El-paran, dat aan de rand der woestijn ligt.
Genesis 15:18-21
Te dien dage sloot de Here een verbond met Abram, zeggende: Aan uw nageslacht zal Ik dit land geven, van de rivier van Egypte tot de grote rivier, de rivier de Eufraat: De Keniet, de Kenizziet, de Kadmoniet, de Hethiet, de Perizziet, de Refaieten, de Amoriet, de Kanaäniet, de Girgasiet en de Jebusiet.

Het gebied der Emieten en Zamzummieten is voor Lot, dat der Chorieten voor Esau, en dat der Enakieten voor Israël.

Deuteronomium 2:9-11
Toen zeide de Here tot mij: benauw Moab niet, en daag het niet uit ten strijde, want Ik zal u van zijn land niets in bezit geven, omdat Ik Ar aan de zonen van Lot tot een bezitting gegeven heb. De Emieten hadden eertijds daarin gewoond, een groot en talrijk volk, lang als de Enakieten; ook deze werden voor Refaieten gehouden, evenals de Enakieten, maar de Moabieten noemen hen Emieten.
Deuteronomium 2:16-22
Toen dan van het volk alle krijgslieden gestorven waren tot de laatste man, sprak de Here tot mij: heden trekt gij langs het gebied van Moab, te weten Ar, en dan komt gij in de nabijheid van de Ammonieten; benauw hen niet en daag hen niet uit, want Ik zal u van het land der Ammonieten niets in bezit geven, omdat Ik het aan de zonen van Lot tot een bezitting gegeven heb. Ook dit wordt voor een land van Refaieten gehouden; Refaieten hadden eertijds daarin gewoond, maar de Ammonieten noemden hen Zamzummieten, een groot en talrijk volk, lang als de Enakieten, maar de Here had hen verdreven en verdelgd, zodat genen hun gebied in bezit genomen en zich in hun plaats gevestigd hadden; evenals Hij voor de zonen van Esau gedaan had, die in Seïr wonen: voor wie Hij de Chorieten verdreven en verdelgd had, zodat genen hun gebied in bezit genomen hadden en daar in hun plaats wonen tot op de huidige dag.

Voor het eerst heeft Israël met hen te maken als de verspieders Enakieten in het land Kanaän aantreffen, en de tien slechte verspieders aan mythevorming doen. God echter belooft hen te overwinnen.

Numeri 13:22a
Toen zij door het Zuiderland optrokken, kwam men tot Hebron; daar woonden Ahiman, Sesai en Talmai, de kinderen van Enak.
Numeri 13:28
Het volk echter, dat in het land woont, is sterk en de steden zijn ommuurd en zeer groot, en ook de kinderen van Enak zagen wij daar;
Numeri 13:33
Ook zagen wij daar de reuzen, Enakieten, die tot de reuzen behoren, en wij waren als sprinkhanen in onze eigen ogen en ook in hun ogen.
Deuteronomium 1:28
Waarheen trekken wij op? Onze broeders hebben ons het hart doen smelten met de tijding: de mensen zijn groter en langer dan wij, de steden zijn groot en hemelhoog versterkt, en ook hebben wij daar Enakieten gezien.
Deuteronomium 3:11-13
Alleen Og, de koning van Basan, was overgebleven als laatste der Refaieten; zie, zijn rustbank was een rustbank van ijzer; zij staat immers in Rabba der Ammonieten. Negen el is zij lang en vier el breed naar de gewone el. Dit land nu namen wij te dien tijde in bezit; van Aroer af, dat aan de beek Arnon ligt, met de helft van het gebergte van Gilead en zijn steden gaf ik het aan de Rubenieten en aan de Gadieten; en de rest van Gilead met geheel Basan, het koninkrijk van Og, gaf ik aan de halve stam Manasse, de gehele landstreek van Argob. — Dit gehele Basan wordt land der Refaieten genoemd.
Deuteronomium 9:1-3
Hoor, Israël! Gij zult heden over de Jordaan trekken om het gebied in bezit te gaan nemen van volken, die groter en machtiger zijn dan gij, grote steden, hemelhoog versterkt; een groot en rijzig volk, Enakieten, die gij wel kent en waarvan gij hebt horen zeggen: wie kan voor de Enakieten stand houden? Weet dan heden, dat de Here, uw God, zelf voor u uit gaat als een verterend vuur; Hij zal hen verdelgen en voor uw ogen onderwerpen; zo zult gij in korte tijd hun gebied in bezit nemen en hen vernietigen, zoals de Here tot u gesproken heeft.
Jozua 11:21-22
Te dien tijde kwam Jozua en roeide de Enakieten uit, van het gebergte, uit Hebron, Debir en Anab, van het gehele gebergte van Juda en van het gehele gebergte van Israël. Hen en hun steden heeft Jozua met de ban geslagen. Er bleven geen Enakieten over in het land der Israëlieten; alleen te Gaza, te Gath en te Asdod zijn er overgebleven.
Jozua 12:4-6
Verder het gebied van Og, de koning van Basan, een van de overgeblevenen der Refaieten; deze woonde te Astarot en te Edrei, en heerste over het Hermongebergte, Salka en geheel Basan tot aan het gebied der Gesurieten en der Maakatieten, en over half Gilead, tot het gebied van Sichon, de koning van Chesbon. Mozes, de knecht des Heren, en de Israëlieten hebben hen verslagen, en Mozes, de knecht des Heren, heeft het tot een bezitting gegeven aan de Rubenieten, de Gadieten en de halve stam Manasse.
Jozua 13:8-12
Tezamen met de [andere helft van de stam Manasse] hebben de Rubenieten en de Gadieten hun erfdeel ontvangen, dat Mozes hun gegeven had aan de overzijde van de Jordaan, in het oosten, zoals Mozes, de knecht des Heren, het hun gegeven had: van Aroer af, dat aan de oever van de beek Arnon ligt, de stad, die aan de middenloop der beek ligt, en de gehele hoogvlakte, van Medeba tot Dibon; en alle steden van Sichon, de koning der Amorieten, die te Chesbon regeerde tot aan het gebied der Ammonieten; verder Gilead en het gebied der Gesurieten en der Maächatieten, benevens het gehele Hermongebergte en geheel Basan tot Salcha toe, het gehele koninkrijk van Og in Basan, die te Astaroth en Edreï regeerde: deze was de laatst overgeblevene van de Refaieten, die Mozes verslagen en verdreven had.
Jozua 14:12-15
Geef mij daarom dit bergland, waarvan de Here te dien dage gesproken heeft, want gij zelf hebt toen gehoord, dat daar Enakieten zijn met grote, versterkte steden; wellicht zal de Here met mij zijn en zal ik hen verdrijven, zoals de Here gesproken heeft. Toen zegende Jozua hem, en hij gaf aan Kaleb, de zoon van Jefunne, Hebron ten erfdeel. Daarom is Hebron het erfdeel van Kaleb, de zoon van Jefunne, de Kenizziet, tot op de huidige dag, omdat hij volkomen trouw gebleven is aan de Here, de God van Israël. De naam van Hebron was eertijds Kirjath-Arba; deze Arba was onder de Enakieten de grootste man. En het land rustte van de strijd.
Jozua 15:13-14
Aan Kaleb echter, de zoon van Jefunne, gaf hij een deel in het midden der Judeeers, namelijk Kirjath-Arba, overeenkomstig het bevel des Heren aan Jozua; Arba was de vader van Enak. Dit is Hebron. En Kaleb verdreef vandaar de drie Enakieten: Sesai, Ahiman en Talmai, zonen van Enak.
Richteren 1:20
Aan Kaleb nu had men Hebron gegeven, zoals Mozes hun gezegd had, en hij had vandaar de drie zonen van Enak verdreven.

Sindsdien bestaat „Vallei der Refaieten”, of „Vlakte Refaim” (is dat hetzelfde?) als aardrijkskundige benaming.

Jozua 15:8
Vervolgens liep de grens op naar het dal Ben-hinnom, naar de zuidelijke berghelling van de Jebusieten, dat is van Jeruzalem; dan liep de grens op naar de top van de berg, die westelijk tegenover het dal Ben-hinnom aan het noordelijke uiteinde van de vallei der Refaieten ligt.
Jozua 17:15
Toen zeide Jozua tot hen: Als gij een talrijk volk zijt, trekt dan naar het woudgebied en kapt u daar ruimte in het land der Perizzieten en Refaieten, als het gebergte van Efraïm u te eng is.
Jozua 18:16
Verder daalde de grens naar het uiteinde van het gebergte, dat oostelijk van het dal Ben-hinnom ten noorden van de vallei der Refaieten ligt; vervolgens daalde zij naar het dal Hinnom, zuidelijk langs de berghellingen der Jebusieten, en daalde dan naar de bron Rogel.
2 Samuël 5:18-19
Toen de Filistijnen gekomen waren en zich in de vlakte Refaim verspreid hadden, vroeg David de Here: Zal ik optrekken tegen de Filistijnen? Zult Gij hen in mijn macht geven? En de Here antwoordde David: Trek op, want Ik zal de Filistijnen zeker in uw macht geven.
2 Samuël 5:22-23
Toen de Filistijnen wederom opgetrokken waren en zich in de vlakte Refaim verspreid hadden, raadpleegde David de Here, en Hij zeide: Trek niet op; maak een omtrekkende beweging tot achter hen, zodat gij hen kunt aanvallen van de kant der balsemstruiken.
2 Samuël 23:13
Eens daalden drie van de dertig aanvoerders af en kwamen tot David, tegen de oogsttijd, bij de grot van Adullam, terwijl een schare Filistijnen gelegerd was in de vlakte Refaim.
1 Kronieken 11:15
Eens daalden drie van de dertig aanvoerders af naar de rots, tot David bij de grot van Adullam, terwijl het leger der Filistijnen in de vlakte Refaim lag.
1 Kronieken 14:9-10
Toen de Filistijnen gekomen waren en zich verspreid hadden in de vlakte Refaim, vroeg David God: Zal ik optrekken tegen de Filistijnen, en zult Gij hen in mijn macht geven? En de Here antwoordde hem: Trek op, Ik geef hen in uw macht.
Jesaja 17:5
En het zal zijn zoals een maaier het staande koren samengrijpt en zijn arm de aren afsnijdt, ja, het zal zijn zoals iemand aren leest in het dal Refaim.

Individuele Refaieten worden nog gevonden onder de Filistijnen.

2 Samuël 21:16-22
Jisbibenob nu, een der afstammelingen van Rafa (het gewicht van zijn lans was driehonderd eenheden koper en hij droeg een nieuwe wapenrusting) dacht David neer te vellen. Maar Abisai, de zoon van Seruja, kwam hem te hulp en sloeg de Filistijn dood. Toen bezwoeren de mannen van David hem: Gij zult niet meer met ons ten strijde uittrekken, opdat gij de lamp van Israël niet uitblust. Daarna was er weer strijd met de Filistijnen, te Gob; de Chusatiet Sibbekai versloeg toen Saf, een der afstammelingen van Rafa. Opnieuw was er strijd met de Filistijnen te Gob; en Elchanan, de zoon van de Betlehemiet Jaare-oregim, versloeg de Gathiet Goliath, die een speer had met een schacht als een weversboom. Toen was er wederom strijd te Gath; en daar was een man van zeer grote lengte, die zes vingers aan zijn handen en zes tenen aan zijn voeten had: vierentwintig bij elkaar; ook deze stamde af van Rafa. Hij hoonde Israël, en Jonatan, de zoon van Sima, Davids broeder, versloeg hem. Deze vier stamden af van Rafa te Gath; zij vielen door de hand van David en zijn dienaren.
1 Kronieken 20:4-8
Daarna ontstond er te Gezer een strijd met de Filistijnen; en de Chusatiet Sibbekai versloeg toen Sippai, een van de afstammelingen der Refaieten, zodat zij zich moesten onderwerpen. Opnieuw was er strijd met de Filistijnen, en Elchanan, de zoon van Jair, versloeg Lachmi, de broeder van de Gathiet Goliath, die een spies had met een schacht als een weversboom. Wederom was er strijd, bij Gath, en daar was een man van zeer grote lengte, die zes vingers en zes tenen had, vierentwintig (in het geheel); ook deze stamde af van Rafa. Hij hoonde Israël en Jonatan, de zoon van Sima, Davids broeder, versloeg hem. Dezen stamden af van Rafa te Gath; zij vielen door de hand van David en zijn dienaren.

Hoewel het niet expliciet vermeld wordt, is het aannemelijk dat ook de Goliath die door David verslagen wordt een Refaiet was. Hij komt uit Gath, waar Refaieten wonen, de naam Goliath komt in die familie voor, en hij heeft de lengte gemeen.

1 Samuël 17:4-7
Toen trad een kampvechter uit het leger der Filistijnen naar voren. Hij heette Goliath, uit Gath. Hij was zes el en een span lang. Een koperen helm had hij op zijn hoofd, en hij was bekleed met een geschubd pantser; het gewicht van dit pantser was vijfduizend sikkels koper. Aan zijn benen had hij koperen scheenplaten en op zijn schouder droeg hij een koperen werpspies. De schacht van zijn lans was als een weversboom, en de punt van zijn lans was van zeshonderd sikkels ijzer. En een schilddrager ging voor hem uit.

Nog één losse vermelding.

Jeremia 47:5
Gaza is kaal geschoren, Askelon vernietigd; o rest der Enakieten, hoelang zult gij u insnijdingen maken?
(Beeld­spel: kaalscheren was ook een rouwgebruik, dus tekst geeft de dubbele boodschap van totale vernietiging en van desolatie.)

De Refaïeten worden ook genoemd op de administratieve kleitafeltjes van de ambtenaren uit Oegarit. Ook Danel was volgens het Oegaritische epos een man van Refa.