Ethiekꜛ
Ethiek is moeilijk verdedigbaar voor de naturalist. Hetzij de wereld heeft een zedelijk aspect — weer een verdubbeling —, hetzij de wereld heeft dat niet, en dan is ethiek in wezen willekeur, en ontbreekt een zedeplichtꜛ (dat wil zeggen: er is geen uiteindelijk antwoord op de vraag „maar waarom zou ik die regels volgen?”).
Claims voor een interne ethiek komen in twee soorten: hetzij de ethiek is inherent in deze wereld, hetzij ze volgt uit hoe de mens is. Beide vormen van inherente ethiek leveren problemen op.
Natuurwetten beschrijven wat is; zedewetten wat niet is (maar behoort te zijn). Zedewetten kennen dus een werkelijkheid boven de natuur, enigszins als de ideeën van Platoꜛ.
((Te doen.))
Het volstaat niet een bepaalde extensie als ethiek te bieden. Steeds kan dan de vraag gesteld worden „Is wat wat deze regels voorschrijven nou werkelijk in alle gevallen goed?”, hetgeen bewijst dat ze niet de intensie van „ethiek” vangen. Ook van mijn eigen ethisch besef kan ik mij steeds afvragen „Is wat mijn ethisch besef mij voorschrijft nou werkelijk in alle gevallen goed?”, dus ook dat besef komt niet met die intensie overeen.
- Tegenwerping (Atheïsten zedelijkꜛ):
- Mensen die niet in God geloven zijn door de band genomen niet onzedelijker dan gelovigen. Blijkbaar is God niet nodig voor zedelijkheid.
- Antwoord:
- Als de wereld een zedepijl heeft kan ethiek door ongelovigen net zo goed gebruikt worden als door gelovigen. Het kan door hen echter niet verklaard worden.
- Tegenwerping (Zedelijk instinctꜛ):
- De mens is een dier, met instincten. Het moreel instinctꜛ is er daar één van.
- Antwoord:
- Die stelling is op verschillende punten onbevredigend. Ten eerste verklaart ze niet wat dat ene instinct nou juist moreel zou maken. Wat maakt mijn instinct mijn medemens te doden immoreel, en mijn instinct hem te redden moreel? Ten tweede verklaart het niet de zedelijk dwingende kracht van morele oordelen. Waarom behoor ik het ene instinct niet, en het andere juist wel te volgen? Ten derde is de mens als dier juist gekenmerkt door een gebrek aan instincten — hij moet leren wat andere dieren spontaan doen —, en de instincten die hij heeft zijn veelal onderontwikkeld. Hoe kan op die basis enig vertrouwen in ons veronderstelde zedelijke instinct gehad worden?
De naturalist heeft een antwoord op het kwaadꜛ, maar het is een loos antwoord: dingen zijn nu eenmaal zo. Zijn „hoop”ꜛ is dan het individu dan wel lijdt, maar dat de soort wellicht vooruitgaat, en latere generaties zullen minder lijden. Maar uiteindelijk sterft het heelal, na een onnoemelijke hoeveelheid lijden de warmtedood, dus wat voor hoop ligt er in het feit dat dat lijden dalend over de tijd verdeeld is?
((Te doen.))
J.L.Mackiesꜛ argument uit vreemdheidꜛ. Zedelijke waarden en plichten zijn vreemde, a priori implausibele zaken onder het naturalisme, en die vreemdheidꜛ is een reden er niet in te geloven — zoals we ook niet zouden geloven in een claim dat er continu een onzichtbare twaalfpotige spin achter ons aan loopt. Buitengewone claims vergen buitengewoon bewijs.
„Moraal is de toeneiging van de behoorlijk functionerende mens” — maar met dat woord „behoorlijk” is de moraal al binnen gehaald, dus die definitie is circulair.
In The GOD delusionꜛ stelt Richard Dawkinsꜛ dat dapperheid als groepseigenschap niet kan blijven bestaan, doordat in dappere groepen de enkele lafaard een grotere overlevings- en voortplantingskans heeft. Bij dieren kan dat waar zijn, maar mensen hebben een geest, en kunnen gemakkelijk de laffe straffen — al minachten de meisjes de laffe man maar, dan verdwijnt zijn voortplantingsvoordeel.