Zalf

De verschillende materialen.

Σμυρνα
mirre, de duurste soort zalf. De Turkse stad Smyrna is hiernaar genoemd. (Variant van μυρρα, uit het Aramees murra, mirre — vergelijk Hebreeuws mor, mirre.)
Mattheüs 2:11z
En zij ontsloten hun kostbaarheden en boden hem geschenken aan: goud en wierook en mirre.
Johannes 19:39
Zie ook
Exodus 30:23, Psalmen 45:9, Spreuken 7:17, Hooglied 1:13, Hooglied 5:5, Esther 2:12, waar het woord in de Septuaginta voorkomt — telkens als vertaling van mor. Mor zelf komt daarnaast in het Oude Testament nog voor in Hooglied 3:6, Hooglied 4:6, Hooglied 4:14, Hooglied 5:1, en Hooglied 5:13.
Het hiervan afgeleide werkwoord Σμυρνιζω, be-mirre-n komt éénmaal voor.
Marcus 15:23
Μυρον
Zalfolie, een dure zalfsoort. (Niet verwant met μυρρα hierboven, of met μυρω, bevochtigen, maar wel met ons smeer — en het Frans merde.)
Éénmaal wordt het hiervan afgeleide werkwoord μυριζω gebruikt:
Ελαιον
Olijfolie, veel minder duur (maar bestond in verschillende kwaliteiten).
Balsem
Zeer duur, met een grote medicinale reputatie.

Het verschil blijkt duidelijk in het verwijt van Jezus:

Lukas 7:46
Met olie (ελαιον) hebt gij mijn hoofd niet gezalfd, maar zij heeft met mirre (μυρον) mijn voeten gezalfd.

Zalven — de handeling.

Ten tijde van het Nieuwe Testament had binnen de Joodse gemeenschap een taalkundige ontwikkeling zijn beslag gekregen die al tijdens de vertaling van de Septuagint goeddeels voltooid was: het taalkundig onderscheid tussen verzorgende zalvingen (αλειφω) en religieuze zalvingen (χριω). In de Septuagint vinden we nog een enkele maal in religieuze zin „αλειφω met χρισμα” (Exodus 40:15) of „ελαιον αλειμμα chriseoos hagion” (Exodus 30:31). Eenmaal αλειφω alleen sacraal gebruikt: Numeri 3:3.

(Merk op dat χριω in niet-Joodse kringen ook wel profaan gebruikt wordt: in een perkament wordt zelfs een paardenzalf met χρισις aangeduid.)