Het bestaan

Het bestaan op zich, het feit dat er iets is en niet niets, is het ontologisch diepste raadsel dat er bestaat.

Een immanent wereldbeeld draagt niet de verklaring van zijn eigen bestaan in zich. De klassieke cosmologische godsbewijzen ontstaan uit de confrontatie van dit feit met het principe van voldoende grond.

Tegenwerping (Heelal uit niets):
Volgens de moderne theorieën kan het heelal door een quantum­fluctuatie ontstaan zijn uit het niets, en sindsdien zichzelf in stand houden.
Antwoord:
Neen, niet uit het niets: die fluctuatie vergt een (eventueel lege) tijd-ruimtestructuur, een quantenvacuüm. Het is ook die structuur die dat heelal in stand houdt. Het is alsof wij, wat niet onmogelijk is, een zwart gat zouden creëren — dat zwarte gat vormt een heelal, dat niet in verbinding staat met het onze, maar daar wel zijn eigenschappen (natuurconstanten) aan ontleent. Als gedachtenexperiment zouden wij ons kunnen voorstellen dat ons heelal zo, bij toeval of met opzet door intelligente wezens, gevormd is uit een ander heelal. Dat zou de vraag alleen maar verschuiven: waar komt dat andere heelal vandaan?
Zelfs tijd-ruimtestructuren zouden spontaan kunnen ontstaan, maar nog steeds uit een substraat met wetten, waarden van natuurconstanten, voorwaarden, logische en wiskundige wetten, en een begrip „waarheid” — want wiskundig ware stellingen kunnen zich wel verwerkelijken, maar onware stellingen niet.
((Te doen: samenvoegen met dezelfde vraag elders.))
Een werkelijke zelfcreatio ex nihilo zou te simuleren moeten zijn op een computer — zonder programma. Er is altijd „werkelijkheid” nodig, wat een boektitel noemde „the fire in the equations”.
De natuurkunde heeft (bijvoorbeeld binnen de snaartheorie) allerlei „mogelijke” heelallen beschreven. Kunnen die alle zich verwerkelijken? Ja — in iemands geest!
Tegenwerping (Ontstaan uit niets mogelijk):
We weten nog lang niet hoe het mogelijk is, maar dat niets tot iets mogelijk is zien we in de wiskunde. Uit niets, de lege verzameling, kunnen de natuurlijke getallen worden geconstrueerd, en daaruit vervolgens het complete wiskundige bouwwerk.
Antwoord:
Om iets uit niets mogelijk te laten zijn zou men in staat moeten zijn dit te doen zonder gebruik te maken van al aanwezige wetten der verzamelingenleer. In werkelijkheid construeren wiskundigen de getallen uit niet enkel de lege verzameling, maar uit die verzameling plus een zeer geavanceerd intelligent gekozen geheel aan axiomata, afleidings- en constructieregels, die op hun beurt weer gefundeerd zijn in een bestaande orde. De grootste wiskundigen hebben inmiddels verschillende eeuwen lang gewerkt aan het ontdekken van deze axiomata en regels, en dat werk gaat nog steeds door — en dat is dan enkel nog het ontdekken er van, niet het doen ontstaan er van uit het niets.